functies over te dragen aan regionale samenwerkingsverbanden als de EU. Zij bepalen de bandbreedte. De socioloog Anthony Giddens, onder meer adviseur van de Britse premier Blair, ziet hierin zelfs de kern van globalisering: die is volgens hem niet de uitkomst van het uitdijend kapitalisme maar van bewust beleid van moderne natiestaten.
In dit verband wijzen de sceptici er vaak op dat het met de globalisering van de economie ook wel meevalt. Zo wordt de Amerikaanse hoogleraar bedrijfsstrategie Alan M. Rugman niet moe te betogen dat 85 procent van de in de VS verkochte auto's daar ook geproduceerd is, en dat dit percentage in de EU (90 procent) en in Japan (93 procent) zelfs hoger ligt. Ook zijn veel multinationals - zoals abn-amro en ahold - helemaal niet mondiaal actief maar slechts op een beperkt aantal markten. De uitspraak van een ex-topman van Unilever ‘think global, then think again’ blijkt nog steeds de leidraad voor veel ondernemingen. Bovendien, redeneren de sceptici, dient men het aandeel van de wereldhandel in de totale wereldproductie niet te overdrijven: dat aandeel was in 1913 zo'n 12 procent, waarna het daalde tot 7 procent in 1950 om pas in de jaren negentig tot zo'n 17 procent uit te groeien.
Overigens menen pessimistische ‘economische globalisten’ dat niet naar de handelscijfers maar naar de investeringsgegevens moet worden gekeken om de schaal van mondiale integratie te ‘meten’. De voortschrijdende homogenisering van de economie en cultuur, en de ongelijke verdeling van welvaart wordt in deze kringen als grootste bedreiging van globalisering gezien. Overigens zijn de ‘antiglobalisten’ (net zoals de voorstanders) een bont gezelschap van lokale vakbonden, linkse splintergroepen, milieuactivisten, boeren maar ook nationalisten en neofascisten.
In de geschriften van de meest welbespraakten van deze groep - bijvoorbeeld Naomi Klein (No Logo), Noreena Hertz (The Silent Takeover) en oud directeur van Oost-Europa Bank Jacques Attali (L'ordre cannibal) - blijkt een grote gemene deler dat de globalisering de lokale gemeenschap, de democratie en de individuele identiteit van mensen bedreigt. Zo meent Attali dat de vrije markt weliswaar ‘het best denkbare systeem is om rijkdom te creëren’, maar dat er tegenwicht moet zijn van democratie, ‘het beste systeem om het collectieve leven te organiseren’, omdat het gevaar anders dreigt dat de vrijheid door de markt wordt verpletterd. De markt is immers veel sneller: één persoon kan beslissen terwijl dat in een democratie veel moeizamer gaat. Bovendien is de markt erbij gebaat wanneer de grenzen geen rol meer spelen, terwijl de democratie juist een territoriaal gebied nodig heeft. En als de markt zich ongeremd uitbreidt dan is het eindpunt dat mensen zelf handelswaar worden.
Een tweede aspect waarop antiglobalisten steevast wijzen is de al eerder genoemde toename van de tegenstellingen in welvaart tussen rijk en arm. Een vergelijking tussen de rijkste 20 procent van de landen en de armste 20 procent toont volgens hen aan dat de ‘ongelijkheidsratio’ in de periode 1820-2000 is toegenomen van 1:3 tot 1:70. In hun visie toont dit aan dat globalisering en de integratie van markten tot vier elkaar versterkende negatieve mechanismen leidt.
In de eerste plaats splijt het de arbeidsmarkt in winnaars en verliezers. In de tweede plaats leidt het tot toenemende marginalisering, uitsluiting en verarming binnen en tussen staten. Ten derde treedt er een erosie van het sociale verzorgingsstelsel op omdat staten niet meer in staat zijn of de politieke wil hebben om de meest kwetsbaren te beschermen. Ten slotte worden economische polarisatie en uitsluiting binnen en tussen staten versterkt.
Het antwoord op ‘globalisering’ dient volgens sommige pessimisten te liggen in ‘global governance’, het wereldwijd reguleren van de ongewenste effecten van de economische intergratie. Of dit niet zelf weer leidt tot een politieke vorm van globalisering en mondiale gelijkschakeling, is een vraag die opdoemt maar nog geen antwoord heeft gekregen.
Het mag duidelijk zijn dat er omtrent het begrip ‘globalisering’ geen enkele eenduidigheid bestaat wat betreft definitie, perspectief, opvatting of inhoud. Iedereen die anders preten-