[Erratum]
erratum - Helaas is door een technische storing een alinea weggevallen uit de laatste bladzijde van de bijdrage ‘Meneer De Kadt’ door Rob Wentholt (Hollands Maandblad 701, april 2006, p. 48). Bijgaand drukken we de gehele bladzijde nogmaals af inclusief de weggevallen alinea, met onze excuses aan Rob Wentholt.
Floris had gewaarschuwd dat de oude man wat verward was, ik bereidde me er op voor tussen de ruïnes te zullen lopen van een eens groot verstand, dacht ook: misschien heeft het hem menselijker gemaakt. Het tegendeel bleek waar. Zijn denkvermogen was weg, de koker was overgebleven. Vorm uitgegroeid tot inhoud. Meneer De Kadt was een karikatuur geworden van zijn imago als Grote Man.
Op een aandachtig publiek kon hij rekenen; behalve Floris en ik waren er drie dames op leeftijd aanwezig - regelrechte groupies, Walküren, bruiden - die hem naar ik begreep met nog enkele andere bewonderaarsters wekelijks of nog vaker bezochten en van extra zorg en lekkers voorzagen. Josine Meijer, nog ouder dan De Kadt, aanvoerster van de bruiden, reed na afloop in de auto mee terug. Ik probeerde haar uit te horen over Gerard Reve. Zij vermeldde nog wel dat Reve het met haar het langst van al zijn vriendschappen had uitgehouden voor er ruzie van kwam, zestien jaar, maar keerde steeds naar Jacques de Kadt terug. Die was, zei zij, met gebleven ontzag in haar stem, ‘de belangrijkste mens die ik ooit heb ontmoet’.
De Grote Man leek er tijdens het bezoek ook zo over te denken. Hij nam plaats op een stoel op een verheffing, als een troon, keek om zich heen als een zijn troepen schouwende legercommandant en stak van wal met die stem als een gong. Ook het indianenprofiel, markanter dan ooit omdat hij weer mager was, fungeerde op volle kracht, en zijn ogen fonkelden. Er hoefden geen knopjes te worden ingedrukt, dat deed hij ongevraagd zelf. Wat er uit de zender kwam, was onzin. Geen ongeordende onzin, hij had thema's; maar logische verbindingen ontbraken en hij sprong van de hak op de tak; alles wat hem inviel fungeerde als volgende stap in een redenering. Zodra innerlijke twijfel toesloeg, te merken aan een plotseling zorgelijke blik in de ogen, veranderde hij van onderwerp, wat steevast een uitdrukking van tevredenheid tot gevolg had: ‘Dit heb ik knap opgelost, ze hebben niets gemerkt.’
Na enige tijd gaf hij toe dat het optreden hem had vermoeid en liet hij zich door de bruiden naar een minder formeel gedeelte van zijn ruime woonkamer leiden. Hij kreeg voedsel voorgezet. Hier viel het andere vaste patroon te aanschouwen, eveneens stilistisch geperfectioneerd: hij stortte zich op zijn bord en at het gulzig en schrokkend als een beest leeg, zich opeens totaal onbewust van het effect dat zijn gedrag op de toeschouwers zou kunnen sorteren.
Bij zijn monologen was niets van effectbejag ontbloot. ‘Dat joodse hoeft voor mij niet zo,’ ging gepaard met een uitdagende blik; ‘ik mis Eppie nog elke dag,’ deed een beroep op het medeleven van het publiek; ‘ik wil nog wel een paar jaartjes blijven leven’ - enkele keren gezegd - onderstreepte met een veelbetekenende glimlach hoe vitaal hij nog was. Herhaaldelijk verklaarde hij over mensen van vroeger op superieure maar gulle toon: ‘Die is nu professor in Jeruzalem.’ Omdat ik wilde weten of Max en Gretl in leven waren vroeg ik of hij wist hoe het met hen ging. Ook toen zei hij: ‘Die zijn nu allebei professor in Jeruzalem’. Ik vroeg me af of hij die uitdrukking gebruikte voor doden, maar misschien zei hij maar wat; hij moest nu eenmaal het antwoord weten, er mocht niets zijn dat hij niet wist.
En toch was er een moment van eenvoud, van waarachtigheid. Het ging me door merg en been, deed me door de grond zinken van schaamte, en was als het silhouet van een conische vulkaan ineens door de wind van zijn neveldekens bevrijd. Aan het begin, toen hij even met mij alleen was, zei meneer De Kadt, met het zachte verdriet van zomin verwijten als begrijpen en alsof er van dementeren geen sprake kon zijn: ‘Waarom heb je al die jaren niet van je laten horen, Rob?’
Ja, vijftien jaar zeker. Ik moest razendsnel nadenken, vond niets beters dan: ‘Ik zat eigenlijk vooral met mezelf in de knoop.’ Hij keek me bevreemd aan, maar nam genoegen met het antwoord. Het was nog waar ook. Daarna, in de drukte van zijn optreden, leek het moment vergeten te zijn en bij het afscheid, doodmoe van al die uren met zijn beste beentje voor, wees niets er meer op dat hij er weet van had gehad.