Hollands Maandblad. Jaargang 2006 (698-709)(2006)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Pijnloze metamorfosen Alexis de Roode I Laten we zeggen: ik ben een vrouw. Ik draag mijn mand en vestig vele blikken op mijn lijf dat dragen moet. Ik draag dansend en ontsnap, maar ik draag. Omdat ik draag ben ik met velen: Hathor, Isis, Astarte. Er is een tuin in mij waar ik voor zorg en vele verborgen tuinen kennen mijn voetstap. Ik draag mijn blauwe mantel van Maria die ik ben en hoed de maan die klein en wit verdwaald is in de nacht. Schaapje, kom maar hier. II Laten we zeggen: ik ben een man. Ik heb een geslacht dat aandacht vraagt en zon verlangt. Zonen en dochters van zonen en dochters lopen weg van mij. Alleen ben ik en zoek mijn moeder. Ik schep mij een wereld naar mijn wil en streef naar zuivere beweging. Luchtkastelen bouw ik van steen en aarde. Ik vind mijzelf in wat ik maak en kroon mijzelf geworteld. Maar met elke aarde die ik schep ga ik te gronde. Zon, schijn op mijn geslacht. [pagina 11] [p. 11] III Laten we zeggen: ik ben een moordenaar. Er is een moment dat wordt ingeklemd tussen voor en na, oneindig dun. Ik heb een mens gedood en niemand weet het, en ik weet het evenmin. Er huist in mij een niet-bestaan dat muren om zich heen verlangt. Vreemd hoe alles gewoon is: een halfje bruin bij de bakker, een wandeling in het park, niemand is bang voor mij. Ik aai een kind met dezelfde hand en sleep een suizend vacuüm achter mij aan. Persephone schrijft mij lange brieven. IV Laten we zeggen: ik ben een hoer. Er kleeft een kort hard woord aan mij dat gezelschap zoekt. Ik heb een kut die ik verkoop. Zulke woorden zijn onaangenaam, dat weet ik. De mensen hechten aan mooie taal tot het erop aankomt. Het is de mond die mij ontheiligt. Dat diep in mij iets huist wat onaanraakbaar is, was op den duur niet vol te houden. Alle deuren heb ik open moeten zetten naar de nacht. Nu ben ik van de wind die in het donker komt en gaat. Voorbijganger, zeg mijn naam. [pagina 12] [p. 12] V Laten we zeggen: ik ben een koning. Niet om wat ik kan of ben, ben ik koning, koning ben ik zonder meer. Al voor ik geboren werd bekleedde men voor mij de aarde met zachte wolken. Bloesemend kant ben ik dat zwijgt van waardigheid. Het is mijn wens een gelijke te ontmoeten, die mijn uitzicht kan delen, maar niemand geeft gehoor aan mijn bevel. Ik ga soms liggen in het gras om zichtbaar te worden voor mijn volk, maar het schijnt mij toe dat wij werkelijk alleen zijn. VI Laten we zeggen: ik ben een dode. Er zijn plaatsen waar geen kind zich waagt, ik ken ze allemaal. Het weten is besteed aan mij, ik ben een dode. Ik klaag niet en ik huil niet en spreek met velen door de mond van één. U, die dit leest, u bindt mij aan de aarde. Liefste, laat mij nu maar los. Het sterven heeft mij veranderd. U kent mij niet. Ik leg mijn hand op uw schouder en sta je altijd bij. Ik zoek de warmte van de levenden maar zij en ik, wir mögen uns nicht. Zwijg nu zusje, zwijg. [pagina 13] [p. 13] VII Laten we zeggen: ik ben u. Ik lees deze woorden die letters op papier zijn. Iemand heeft geschreven en dit dit dit is het woord dat ik lees. Dit is een kort woord. Gazellenjong is langer, mooier, Is dit gazellenjong elf letters? Rent over dit papier een gazellenjong van elektromagnetische pulsjes? Elk woord dat ik lees wordt toch op dit moment geboren in mijn geest. Ik weet niet of het magie is. Maar Ik ben het die deze woorden leven laat en na mij zijn ze dood. [pagina 14] [p. 14] Vorige Volgende