In een lift
In een lift met beklede of kale metalen wanden, een spiegel misschien tegenover de schuifdeuren, legt men zich bij de opsluiting neer. Zo gaat men ook naar bed: men geeft zich over en wacht, waarna de deken, de schuifdeur, zich opent en men terug is in de ruimte. Er had weliswaar tussen in- en uitstappen van alles fout kunnen gaan, en men heeft zich dat ook wel bedacht, maar vaker gaat alles goed, en ook dat weet men. Men haalt eens diep adem, concentreert zich, stapt in en verdraagt het tergend langzame woeden van de tijd, dat in een zo kleine ruimte rondtolt en galmt en echoot dat men er radeloos van wordt; toch staat de tijd er stil en verlaat men de lift weer.
In een glazen lift, echter, sijpelt uit de aard der zaak het water door haardunne spleten tussen vloer en wanden naar binnen, stijgt hoger en hoger. Het blijkt, zodra het peil boven de schoenen is gestegen, ijskoud, en het blijft stijgen. Al snel is de lift vol en zweeft men, met bolle wangen waarin de laatste lucht, met de armen wild maar vertraagd zwaaiend, met de haren richtingloos van het hoofd af wijzend, met de ogen nu eens gesloten en dan juist, als in paniek maar in feite vooral verbaasd, verontwaardigd misschien, weer wijd geopend. Men vreest de knop die de deur opent zo meteen niet te kunnen bereiken.
Op de bestemming aangekomen heeft men moeite dit van zich af te schudden. Er is koffie meestal, of bier zelfs, en dat helpt dan wel, maar de gebruikelijke en noodzakelijke volheid in het begroeten van de bezochten, dat nu eenmaal altijd aan het drinken voorafgaat, heeft ernstig geleden.