Hollands Maandblad. Jaargang 2006 (698-709)(2006)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Zwemmers Frank Ligtvoet Zij zwemmen niet altijd. Zij kijken somtijds aan de kant steels schattend naar elkander of staren bleu naar hunne eigen blanke voeten. Uitkleden is desondanks nodig, maar hoe is steeds opnieuw de vraag: grondig en snel, met onbedekte delen? Of langzaam: roze kuisheid hullend in rode opwinding zich? Maar als zij eindelijk toch zwemmen is het als achter glas. Een voor een in een ijzige kalmte, die niets verraadt van wat er zich onder de grof gebreide en vrolijk gestreepte badbroeken afspeelt. Het denken trekt zich grondig terug in het geslacht, totdat de kou- de van 't held're water elk gevoel verdooft. Waarom ontbreekt gespat, geplas, gespetter? Zijn vrouwen in dit tafereel, zo bronstig, niet gewenst? Hemeltje, nee..! Er is verlangen naar de weke bleke billen die van vuile lakens op- rijzen, naar de fijne camee die tussen borsten zuchtend hangt. Maar nog kan niets de jonge zwemmers bewegen dan van en naar elkaar. Wie kijkt, die nadert en wordt getuige van dit schuchter spel, en medeplichtig aan wat hij denkt te zien. Kan hij de beelden van weleer ontkleden, de oude geile woorden ontleden voor ons gemak? Zo hij het wil zullen naakt de zwemmers zwemmen! Hij vleit echter moe zich neer in 't mollig gras en doet zijn ogen toe. [pagina 37] [p. 37] Andere zwemmers Zo wordt niet meer gezwommen: onbevreesd de eigen naaktheid aan het water meten, of: gedachteloos een magere, onbesuisde voet voelen kolken langs nog altijd edele delen. De zwemmers hebben lange, slanke lijven - taai ontpeld aan zwetend, gorig ondergoed - waarin de schuld zich schuldeloos ontvouwt. Nú wordt even niet gezwommen: de lichamen stellen zich ten toon. Ze pielen wat op een vlonder of grutten in het kleiige rivierzand. Ledigheid, dus niet iets doen, is nauwelijks gezien. Ja, er is één zonaanbidder en één kereltje dat henen staart. Een zon, een blik: is dat het eindige verlangen? In het riet dobbert een roeiboot aan zijn anker. Wanneer een zwemmer plots de golven grijs induikt - hij maakt het koddige kabaal als van een varken voor de slacht - trekken de spieren zich in de leden van allen tot beweging. Alleen wie zich beheerst springt niet; geen vraag is wie dat zijn. ‘Is het wil of is het onmacht: zie stokstijf ons daar staan terwijl onze slappe geslachten naar gemeenschap smachten.’ Zo wordt niet meer gezwommen. Een zomerdag aan de grote rivier: het geluk klatert uit het water. Je ziet de witvis langs je benen schieten en de waterplanten nietsvermoedend zweven in de witte wolken boven je. Je denkt je een wereld. Je bent met iedereen. Nooit, nee nooit zal dit verdwijnen. Toch laat je dan die zwemmer duiken en is het allemaal voorgoed kapot. Vorige Volgende