De kandidaat en zijn moeder
door Florus Wijsenbeek
Mijn moeder, die in 2000 op bijna vijfentachtigjarige leeftijd is overleden, spelde elke dag de krant. Dat deed ze meestal met haar ogen dicht, want ze was niet erg in politiek geïnteresseerd.
Soms had ze haar ogen wel open tijdens het lezen. Zoals op de dag dat ze me nogal gepikeerd opbelde. Ze had in het Wassenaars Nieuws- en Advertentieblad gezien dat ik in haar woonplaats (en mijn geboorteplaats) een spreekbeurt zou houden. En dat had ik haar niet gemeld, hoewel mijn beginnende politieke loopbaan haar geenszins was ontgaan. Aangezien ze mij nog nooit in het publiek had horen spreken, zou zij met mij meekomen. Zulks deelde ze mee op een toon die geen tegenspraak verdroeg, en er was in alle redelijkheid ook geen enkele manier om het haar te weigeren. De bijeenkomst, een ‘politiek café’, was immers openbaar.
Op de bewuste avond werd ik om half zeven 's avonds door haar gebeld: of we nog niet weg moesten. Dat was nog niet het geval, want de bijeenkomst zou pas om half negen beginnen en ik woonde ongeveer op tien minuten per auto bij haar vandaan, en zij woonde nog eens tien minuten verwijderd van het lokaal waar ik moest spreken. Toegegeven, het lokaal lag nogal achter in Wassenaar - dergelijke voor de villabewoners ongebruikelijke activiteiten werden een beetje naar de marge verdreven - maar toch was ik niet plan om voor acht uur van huis te vertrekken.
Het volgende telefoontje van mijn moeder of we niet moesten gaan kwam om zeven uur. Het daaropvolgende kwart over zeven. Toen tien minuten daarna de telefoon weer ging, ben ik haar maar gaan halen. Uiteraard zat ze al klaar, met hoed op en een tas met een paar andere schoenen op schoot. Traineren was er niet bij.
Het gebouw was donker en potdicht. Het regende, dus hebben we nog een tijd gezellig in de auto zitten praten. Ruim twintig minuten voor de opening kwam het bestuur aangerend om de zaal in orde te gaan brengen, koffie te zetten, plakkaten aan te brengen en wat nog meer aan voorbereidselen getroffen diende te worden voor een gewichtige politieke bijeenkomst. Het was derhalve een streep door de rekening dat niet alleen de kandidaat er al was, maar ook diens moeder. De regelen der beleefdheid - ja, die bestonden destijds in Nederland - schreef immers voor dat met haar geanimeerd geconverseerd moest worden. Dit diende volgehouden te worden ondanks haar enigszins schampere opmerkingen en vragen die te kennen gaven dat ze zich in genen dele interesseerde voor politiek. Het bestuur kreeg collectief zweetdruppels op het voorhoofd. Een goed begin van de avond.
Toen ik eindelijk op mocht, zag ik met een zucht van opluchting dat mijn moeder bescheiden achter in de zaal was gaan zitten. Maar mijn vreugde sloeg om toen het mij niet ontging dat ze reeds bij mijn eerste zin onderuitzakte, bij de tweede in diepe slaap verzonk en bij de derde het ook nog op een snurken zette.
Dat verbaasde mij niets. Ook als mijn vader haar wel eens had meegenomen naar gelegenheden waar hij moest spreken, viel ze steevast in slaap. Stemverheffing mijnerzijds had geen uitwerking, het leek integendeel als een perfect slaapmiddel te werken. Vooralsnog had niemand de schone slaapster in de gaten, behalve het plaatselijke partijbestuur, dat als altijd met het gezicht naar de zaal zat, en nu merkte dat niet iedereen door mijn politieke vergezichten werd geboeid.
De situatie veranderde bij het vragenstellen na afloop van mijn betoog. Ik zag het onmiddellijk: de bij alle spreekbeurten gebruikelijke dwarsligger nam het woord. Bij elk praatje is er wel iemand in de zaal die niet alleen een eigen