‘Oké, dan neem ik ze. We hebben schoenen gekocht, Maarten. Fijn. Heel fijn.’
Als we buiten staan vraagt ze: ‘Wat gaan we nu doen?’
‘We kunnen ergens iets gaan drinken,’ opper ik.
‘Ja, gezellig. Ik ga achterop.’
Ze pakt mijn vest beet. In voel paniek opborrelen. Ik heb het gezien en kan het niet uit mijn gedachten bannen. Ik was degene die belde en die aanstuurde op dit moment. En nu lijkt het alsof alles verder gaat, alsof ik er geen invloed meer op heb en straks met haar voor het altaar sta en haar moet zoenen, terwijl ze een roze boeketje in haar handen heeft. En dan kan niet, want ik heb het gezien.
‘Hier wil ik drinken,’ zegt ze. ‘Dit lijkt me gezellig.’
Het is een café met een terras, waarop groene, rieten stoelen staan en zoals mijn moeder zou zeggen: gezellige, ronde tafeltjes. Ik doe mijn fiets op slot en heb geen enkel idee waar we over zouden kunnen praten. Ik kan iets zeggen over het dansen, denk ik. En over mijn werk. Maar verder? Ik voel zweet onder m'n oksels plakken. Haar broers en zusjes, denk ik, dan kan zij praten. En dan moet ik vertellen dat ik een broer heb. Een grote broer die behalve een vaatwasmachine alles heeft.
Marianne zegt: ‘Zo, waar gaan we zitten?’
Ik wijs naar twee lege stoelen.
‘Dat is uit de zon,’ zegt ze. ‘Ik wil in de zon zitten. Daar. Daar is zon.’
Ze doet haar jas uit. Op haar T-shirt staat South Africa. Daar kan ik iets over vragen, denk ik. Ik begin te rekenen: haar broers en zussen vier minuten, die van mij inclusief zijn promotieonderzoek en zijn jeugdziektes vijf minuten en haar reizen moeten ook goed zijn voor tien minuten.
Ik vraag naar haar T-shirt. Zij vertelt over olifanten, leeuwen en giraffen. En over verbrande schouders en dat ze daarom dat shirt kocht. Dit gaat goed, denk ik, dit vult. Ik stel vragen en kijk af en toe naar haar borsten die groot genoeg zijn. Ja, denk ik, dat klopt.
‘En jij?’ vraagt ze. ‘Ben jij ver weg geweest?’
Shit, wat nu.
‘Nee,’ zeg ik, ‘als ik heel eerlijk ben, ik ben nog nooit buiten Nederland geweest.’
‘Wat? Dat geloof ik niet,’ lacht ze.
‘Het is echt zo. Ik hoef niet zo nodig ver weg.’
‘Waarom niet, joh? Dan zie je wat van de wereld. Ik kan het bijna niet geloven.’
‘Ik wil in Nederland blijven. Het is mooi hier. Hier is nog zo veel te zien. Ben je wel eens in Middelburg geweest? Of in Zwolle? Hartstikke leuke plaatsen. Prima voor in de zomer.’
Weer lacht ze en zit ze aan haar bril.
‘Zwolle, dat doe je op een zondag op en neer, joh. Je vindt het toch niet eng of zo, in het buitenland?’
Godverdomme, ze lacht me uit. En dat terwijl ik het gezien heb. Ze heeft het recht niet.
Een ober vraagt wat we willen drinken. Ik bestel een biertje, zij een cola en ze vraagt waar de wc is. Ik zie haar weglopen en denk aan de mogelijke ongelukken die ze kan krijgen. Dat ze de drempel niet ziet, dat de wc in de kelder zit en zij