Eierdozen
door Vrouwkje Tuinman
Eén keer plassen voor het tandenpoetsen, één keer erna. Gelukssokken aan. Een uur van tevoren geen muziek meer aan, geen televisie. Niets doen, denken, zeggen, dat me zou kunnen interesseren. Schone lakens. Op mijn minder fijne kant gaan liggen zodat ik na twintig minuten naar de fijne kan draaien. Tien tips voor een platte buik lezen, het liefdesleven van een musicalster, een lange reis naar Tibet - alleen maar dingen die ik niet wil weten, anders wil ik iets weten en keer ik weer terug naar de dag. Stilte. Geen beweging.
Het bed beweegt. Als hij echt van me hield, bleef hij stil liggen. De dekens open slaan, positie kiezen, acht uur niet bewegen - hoe moeilijk kan het zijn. Hij ligt op zijn linkerzij. Dat moet van mij. Hij wil liever op zijn rechterzij liggen, met zijn neus in mijn haar, zijn hand op mijn borst. Dan snurkt hij precies in mijn oor. Ik wil dat hij naar de muur snurkt, en dus moet hij op links slapen.
Aan het begin van elke nacht lopen we synchroon. Nog wat aaien, nog wat praten, langzaam wegzakken. Maar juist als ik merk dat mijn gedachten door elkaar gaan lopen, de slaap me overneemt, demarreert zijn Klaas Vaak en scheurt weg van de mijne. Die blijft verbaasd achter en begint in zijn ogen te wrijven. Ik zie overal strepen licht. Horizontaal onder de deur, verticaal langs het gordijn, vlekken van bewegende koplampen kriskras door de kamer, alles draait. Hij keert zich op zijn rug. Elke anderhalf seconden gaat hij eventjes aan en word ik wakker geschud.
Ik schud hem wakker. Hij laat zich mokkend op zijn zij duwen en ontkent dat hij al sliep. Hij ontkent dat hij snurkt, want hij heeft niets gehoord. Vanaf dat moment klopt er niets meer van. Mijn gedachten lopen nog lang niet door elkaar als hij alweer uitbarst in gepruttel. Mijn gedachten marcheren. Netjes achter elkaar aan, stampend op het ritme van mijn bloedbaan. Steeds harder, steeds sneller.
Hij mag niet eerder wegzakken dan ik. Ik moet hem wakker houden zodat ik in slaap kan vallen. Iets te hard ga ik verliggen, een stomp in zijn rug, zodat ik sorry kan zeggen. Of we nog mogen kletsen. Dat mag, maar dan moet ik bedenken waarover. Ik weet niks. Er is niks waar ik om twee uur 's nachts graag over wil praten, behalve dan over dat ik zo moe ben en daar is verder niet veel meer over te zeggen.
Ik begin over koekjes. Een kwartier lang noemen we alle soorten koekjes die we kennen op. We zijn bijna klaar met het bepalen van de top drie als ik zijn adem hoor vertragen. Snel begin ik over zoutjes. Halverwege paprika en bolognese slaapt hij. Ik duw hem om. Mijn hoofd is een popcornautomaat. Ik zoek in het nachtkastje naar oordoppen.
De springveren in de matras maken van elke kleine snurk een grotere, maximaal komt het geronk bij mijn oor aan. Door de roze wasbollen heen hoor ik hem nog. Op de bank, zes meter verderop, hoor ik hem nog. Op de bank zes meter verder met mijn oordoppen in hoor ik hem nog.
De bank drukt golfpatronen in mijn rug, de deken komt maar tot aan mijn