Hollands Maandblad. Jaargang 2006 (698-709)
(2006)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Moorden voor de goede zaak
| |
[pagina 15]
| |
van slavernij bij de ‘Pottawatomie Massacre’ (twee zonen van hem die meededen aan de moordpartij kregen ter plekke een zenuwinstorting, maar hij zou onbewogen hebben gezegd ‘God is mijn rechter’). Het was wel duidelijk dat geen zee Brown te hoog ging in zijn strijd voor de goede zaak: hij voerde onvermoeibaar campagne voor het abolitionisme, leefde daartoe in zelfverkozen armoede en onderging zonder aarzeling verraad, bedreigingen met de dood, en zelfs marteling van en moord op zijn eigen kinderen. Wellicht op basis van die brede ervaring wist hij zich na de aanslag bij Harpers Ferry feilloos te etaleren als martelaar. De roof van de wapens had hij dan wel helemaal verknald, zei hij tegen zijn vrouw, maar hij zou alles nog kunnen goedmaken ‘door een paar minuten met zijn nek aan een strop te bungelen’. Dat zou de beweging tegen de slavernij nieuwe dynamiek geven, voorspelde hij. Hij weigerde daarom juridische steun van zijn medestanders en koos ervoor grotendeels zelf zijn verdediging te voeren (hoewel een van de hem toegewezen advocaten uiteindelijk het slotpleidooi zou houden). Brown verscheen vaak alleen voor de rechtbank, getooid met een wilde baard en nog herstellend van zes diepe wonden in buik en schouder. Hij zocht geen clementie maar wilde vooral uitleggen waarom hij geweld gerechtvaardigd vond en zijn tegenstanders ten dode waren opgeschreven. Bedaard vertelde Brown aan de rechters (en het publiek) in bijbelse metaforen dat hij een hogere wet diende en bereid was om voor de goede zaak te sterven. De toorn van God zou over de wereld zijn neergedaald en hij was het instrument om Gods wil ten uitvoer te brengen. Vanuit de gevangenis in Charleston schreef hij bovendien talloze brieven aan journalisten en gaf hij ettelijke interviews. De publieke opwinding (en de sympathie die Brown genoot bij de noordelijke beweging tegen de slavernij) deed bij de overheid van Virginia een stemming van paniek ontstaan. De wankelmoedige gouverneur Henry A. Wise deed zijn naam weinig eer aan door de rechtsgang te doorkruisen met een even welgemeend als paradoxaal advies aan de rechtbank: ‘Martelaarschap is een gevaar voor onze vrede, laten we geen heiligen kweken en daarom is de doodstraf noodzakelijk’. De meeste historici zijn het erover eens dat als John Brown was verdedigd op basis van het argument van ontoerekeningsvatbaarheid, hij de doodstraf had ontlopen, onmiddellijk zou zijn afgevoerd naar een gesloten inrichting, en de hele affaire vermoedelijk niet zulke grote proporties zou hebben aangenomen. Nu werd hij een echte Amerikaanse martelaar. Op de dag van zijn terechtstelling werd uit angst voor ongeregeldheden een troepenmacht van 1.500 soldaten op de been gebracht. Om ervoor te zorgen dat niemand zijn laatste woorden zou kunnen opvangen, werd het toegestroomde publiek bovendien op grote afstand van het schavot gehouden. Toch lukte het Brown blijkbaar om een van zijn bewakers een papiertje in handen te schuiven met de woorden ‘Ik, John Brown ben er nu helemaal zeker van dat de misdaden van dit schuldige land, alleen kunnen worden schoongewassen met bloed’. Na zijn executie zouden overal in het Noorden de kerkklokken hebben geluid.Ga naar eind4
De apocalyptische profetie door Brown zou spoedig bewaarheid worden. Zestien maanden na zijn terechtstelling begon de Amerikaanse Burgeroorlog, die door de toenmalige president Abraham Lincoln werd gekarakteriseerd als ‘een overval van John Brown, maar dan op gigantische schaal’. En werd inderdaad een bloedbad. In een natie met 34 miljoen inwoners, onder wie bijna 4 miljoen slaven, werd meer dan 11 procent van de bevolking onder de wapenen geroepen en sneuvelden bijna 600.000 soldaten terwijl er meer dan 400.000 gewond raakten. Met deze ‘casualty rate’ van meer dan 25 procent is de Burgeroorlog verreweg het bloedigste conflict uit de Amerikaanse geschiedenis - wo 11 had voor de Amerikanen een ‘casualty rate’ van 6,8 procent, de Vietnam-oorlog van 2,4 procent, en de Golf-oorlogen van 1991 tot heden 0,24 procent. Brown had kortom niet te veel gezegd: het dodental van de Burgeroorlog bedroeg meer dan dat van alle oorlogen waarin Amerikanen vochten tezamen. John Brown zelf werd na zijn terechtstelling | |
[pagina 16]
| |
onsterfelijk, en wel op diverse manieren. Toen de stad Atlanta door het Noordelijke Unieleger volledig met de grond gelijk werd gemaakt, zou de militaire drumband triomfantelijk ‘John Brown's Body’ hebben gespeeld. Dit soldatenlied, dat later ‘The Battle Hymn of the Republic’ werd, had als refrein ‘Glory, glory, hallelujah, His soul is marching on’ en zou in 1963 een hit worden voor protestzangeres Joan Baez, waarna het in de jaren zestig eindigde als meest gezongen strijdlied van de burgerrechtenbeweging. In Nederland werd het loflied op John Brown verplichte kost op elke wandelvierdaagse. Na zijn martelaarschap werd Brown in intellectuele zin omhelsd door de culturele elite uit Nieuw Engeland.Ga naar eind5 Vooral de literatoren lieten zich niet onbetuigd. Herman Melville noemde hem een ‘meteoor van de oorlog’. Henry Wadsworth Longfellow noteerde op de ochtend van de terechtstelling in zijn dagboek: ‘Dit is een grootse dag in onze geschiedenis; het is het begin van een nieuwe revolutie die nu even hard nodig is als eertijds de oude.’ Henry David Thoreau schreef ‘de oude kapitein Brown is niet meer, hij is nu een Engel van licht’ en vergeleek Brown rechtstreeks met Jezus, die immers door de hand van de staat ‘een gelijksoortige dood’ was gestorven. Hij voorspelde ook dat elke held die de grond in ging, een verse oogst aan helden zou opleveren. Ralph Waldo Emerson deed de fameuze uitspraak dat met de ophanging van Brown ‘de galg even glorieus als het kruis’ was geworden. De meeste lof voor Brown kwam van Afro-Amerikaanse kant. ‘Ik wijdde mijn leven aan de slaaf, maar hij stierf ervoor,’ bekende de vermaarde zwarte leider Frederick Douglass, die overigens had geweigerd deel te nemen aan Browns suïcidale aanvalsplan.Ga naar eind6 In een verheerlijkende biografie stelde de zwarte intellectueel W.E.B. DuBois later dat Brown van alle blanke Amerikanen het dichtst bij de zwarte volksziel kwam. Nog in 1964 verkondigde de zwarte publicist Lerone Bennet Jr. zelfs dat John Brown meer vanwege de slavernij had geleden dan welke zwarte leider ook. En in datzelfde jaar hield Malcolm X goedwillende blanke Amerikanen voor dat als ze echt wilden helpen in de zwarte emancipatiestrijd, ze moesten doen wat John Brown had gedaan.Ga naar eind7 Ook in ander opzicht is het vuur van Harpers Ferry in de VS nog steeds niet gedoofd. Nadat Timothy McVeigh in 1995 met een vrachtwagen vol met kunstmest het federale overheidsgebouw in Oklahoma City had opgeblazen, schreef hij uit zijn dodencel brieven naar journalisten dat hij hoopte ‘net als John Brown’ te worden herinnerd als vrijheidsstrijder. Gore Vidal, die door McVeigh was uitgenodigd om zijn executie bij te wonen, verklaarde tegen de pers dat Timothy tegen ‘iets’ streed wat gaande was in het land op de wijze zoals John Brown vocht tegen de slavernij. En toen een christenfundamentalist onlangs de doodstraf kreeg voor het neerschieten van een abortusarts, voerde hij in zijn verweer aan dat hij had gehandeld ‘naar voorbeeld van John Brown’.
Harpers Ferry is, zoals dat tegenwoordig zo modieus heet, een ‘plaats van herinnering’. De herinnering is echter niet bij iedereen hetzelfde. Wie denkt dat het conflict tussen het Noorden en het Zuiden in VS nu toch wel bijgelegd zal zijn, dient even langs te gaan bij de concurrerende gedenktekens in het historische stadcentrum. Het meest in het oog vallend is de kolossale granieten steen van sympathisanten van de Zuidelijke confederatie ter herdenking van de onschuldige burgerslachtoffers van de overval van John Brown. Een paar jaar terug sloeg de zwarte burgerrechtenorganisatie naacp terug met een plaquette ter ere van Brown vanwege zijn strijd tegen de slavernij. Naast beide gedenktekens heeft de National Park Service onlangs een tekstbord gezet met de verklaring dat het om een ‘controversiële gebeurtenis’ gaat die nog altijd conflicterende interpretaties oplevert. Dat klopt wel. Bijna honderdvijftig jaar na zijn dood is er ook onder historici nog geen consensus over Brown. Sterker nog, er is wel eens over hem gezegd dat hij een onverteerbare kiezel is in de canon van de Amerikaanse geschiedenis. Telkens wanneer Brown ter sprake komt, worden we allemaal een beetje hysterisch, stelde een historicus onlangs nog.Ga naar eind8 Het | |
[pagina 17]
| |
probleem waarmee de geschiedschrijvers worstelen, is uiteraard precies het probleem waarmee de wereld al sinds mensenheugenis worstelt: ‘One man's terrorist is another man's freedom fighter.’ Aanvankelijk voerde in de historiografie de pro-Brown geluiden de boventoon. De eerste biografen van Brown waren zijn vrienden en bondgenoten geweest die hem hadden voorzien van geld en wapens. Zij bejubelden hem als een principiële ‘Puriteinse soldaat’, ‘een onsterfelijke held’, ‘een menselijke idealist met goddelijke kwaliteiten en ‘onze dapperste martelaar’. Naar hun oordeel waren de daden van Brown even heroïsch als die van Lincoln en even nobel als die van Socrates. De eerste serieuze biografie verscheen in 1910, vijftig jaar na Browns dood.Ga naar eind9 Het werk | |
[pagina 18]
| |
was van de hand van Oswald Garrison Villard, kleinzoon van de befaamde abolitionist William Lloyd Garrison. Vrijwel geen enkel aspect van Browns leven laat Villard onbelicht, en sindsdien is het verhaal wel vaker maar zelden uitvoeriger verteld. Brown werd in 1800 geboren in Connecticut. Zijn vader was een koude, rechtlijnige Calvinist, wiens leven in teken stond van predestinatie, de zondigheid van het vlees en de angst voor de God der wrake van het Oude Testament. Hij sloeg zijn kinderen, zoals later ook Brown zijn eigen kinderen zou slaan. De jonge Brown was een grote bewonderaar van Oliver Cromwell, die devoot bijbel las maar tegelijk geen moeite had om een koning ter dood te brengen. Zijn intense afkeer van de slavernij zou Brown hebben gekregen toen hij als twaalfjarige zag hoe een slavenjongen met een schop werd afgetuigd. Hij zou bij die gelegenheid hebben gezworen niet te rusten voordat de slavernij was afgeschaft. Brown kreeg twintig kinderen van twee vrouwen. Zijn eerste vrouw stierf vermoedelijk in het kraambed en zijn treurnis was zo groot dat hij een vriend bekend zou hebben ook zelf dood te willen. Verder verloor hij ook nog eens negen kinderen onder wie drie zonen die hem in zijn gewapende acties hadden gevolgd.Ga naar eind10 Villard schroomt niet om te vermelden hoe streng Brown tegen zijn zonen kon zijn. In Harpers Ferry zou hij zijn dodelijk verwonde zoon hebben vermaand niet zo kinderachtig te jammeren, maar te sterven als een man. Voorts wind Villard geen doekjes om Browns falen als zakenman. Brown mislukte als veehandelaar, leerlooier, paardenfokker, loodverkoper, woldistributeur en speculant in onroerend goed. Voortdurend wisselde Brown van woonplaats om zijn geluk elders te beproeven maar vrijwel alles wat hij ondernam, werd een fiasco. Behalve dan zijn werk als ‘stationschef’ op de zogeheten ‘Underground Railroad’, de geheime vluchtroute van de slaven naar het noorden van de VS en Canada. Met het klimmen der jaren werd Brown steeds radicaler. Hij ontwierp een nieuwe grondwet voor een voorlopige regering waarin hij voor zichzelf de rol van president had bedacht. Met de pacifistische abolitionisten van zijn tijd had hij geen geduld: ‘Praten, praten, en nog eens praten, daar komen de slaven niet mee vrij... Het is nu tijd voor actie en nog eens actie!’Ga naar eind11 In navolging van zijn ultrapacifistische grootvader keurde ook Villard de moorddadige acties van Brown af. Daarbij gold zijn veroordeling niet eens zozeer Browns optreden in Harpers Ferry, als wel de eerdere slachtingen in Kansas, zoals de ‘Pottawatomie Massacre’. Niettemin bleef Villard onvoorwaardelijk geloven in de nobele intenties van Brown, en daarmee zou hij voor lange tijd diens laatste sympathisant zijn.
Na de eeuwwisseling verschoof het beeld over de Burgeroorlog. In het Noorden vervaagde de herinnering aan de strijd, en vooral aan het ideaal van rassengelijkheid. De nieuwe emigratiegolf deed vreemdelingenangst de kop opsteken, van gelijke rechten voor zwarten repte niemand meer, en ‘minstreelshows’ waarin zwart geschminkte acteurs onderwerp van spot waren, werden een populair volksvermaak. In het Zuiden werd de apartheid ingevoerd, zwarte Amerikanen werden beroofd van hun net verworven stemrecht en het aantal lynchings nam dramatisch toe.Ga naar eind12 Geheel volgens de nieuwe tijdgeest interpreteerden historici de Burgeroorlog niet langer als een principieel conflict over de slavernij, maar als nodeloos bloedvergieten dat was veroorzaakt door opruiers, een hysterische pers en overspannen partijpolitiek. Zuidelijke historici voerden aan dat de zuidelijke staten zich niet zozeer tegen de afschaffing van de slavernij hadden verzet (die zou immers toch wel geleidelijk zijn beëindigd), maar tegen de beknotting van hun bestuurlijke vrijheden door het federale staatsgezag. Bovenal had het Zuiden in hun ogen gevochten voor het behoud van zijn unieke culturele identiteit van bloeiende magnolia's, etiquette, raciale codes, hoffelijkheid, gereguleerde passie, en een traditionele agrarische levensstijl (zoals we die kennen uit Gone with the Wind). Onder het voorwendsel de eenheid van de Verenigde Staten te redden, was het Noorden er louter op uit geweest om het Zuiden een moderne industrieelkapitalistische markteconomie op te leggen. Met het kantelen van het beeld van de bur- | |
[pagina 19]
| |
geroorlog, kantelde ook het beeld van Brown. In 1913 schreef Hill Peebles Wilson, koopman, bankier, politicus uit Kansas, het tegen Brown gerichte pamflet John Brown, Soldier of Fortune: A critique. Naar zijn eigen zeggen was Wilson altijd een bewonderaar van Brown geweest totdat hij na eigen onderzoek ‘de echte toedracht’ rondom Pottawatomie had leren kennen. Om de in zijn ogen ‘extravagante verdichtsels’ van Villard recht te zetten, besloot hij met de waarheid naar buiten te komen. Bij Pottawatomie zou het slechts om het stelen van paarden gegaan zijn. Brown was dus geen held maar gewoon een paardendief die zijn moorddadige roofzucht probeerde te maskeren door zogenaamd te strijden tegen de slavernij. Wilsons verhaal werd niet zo goed ontvangen, en verloor ook aan geloofwaardigheid toen bleek dat hij zich voor zijn schrijfsel had laten betalen. De weduwe van de voormalige gouverneur van Kansas die indertijd Browns vijand was geweest, had hem 5000 dollar geboden om de reputatie van Brown om zeep te helpen. Zij stierf voordat ze hem had betaald en Wilson moest naderhand de erven een proces aandoen om alsnog zijn geld te krijgen.
De eerste respectabele zuidelijke intellectueel die met Brown aan de slag ging, was de later fameus geworden zuidelijke schrijver en dichter Robert Penn Warren uit Kentucky. Hij was 24 jaar oud toen hij zijn debuut maakte met John Brown: The Making of a Martyr (1929). In deze studie beschreef hij Brown als een verknipte handelsreiziger die zich ontpopte tot een bloeddorstige fanaticus. Moed zou de enige deugd van deze Yankee zijn geweest en verder was hij geniaal in het camoufleren van zijn eigen fouten en tekortkomingen. Het meest sprekende voorbeeld daarvan was zijn proces en executie waarin hij zichzelf aan de buitenwereld als heilige wist te verkopen. Het was allemaal zo doorzichtig en grotesk dat eigenlijk geen kind erin kon trappen, maar toch, zo verzucht Warren, liet een hele generatie zich moedwillig in de luren leggen. De eerste professionele historicus die zijn tanden in Brown zette, was James C. Malin, die zelf uit Kansas kwam.Ga naar eind13 Onverkort zette hij de lijn door die door Peebles en Warren was ingezet. Brown zou met een huifkar volgeladen met wapens naar Kansas zijn afgereisd om een slaatje te slaan uit de politieke onrust aldaar. Het bloedbad bij Pottawatomie zou een daad zijn geweest van manische zelfexpressie door een gefrustreerde vijftiger. In Harpers Ferry probeerde hij het opnieuw maar dan met de nog grotere ambitie om een enorme rooftocht door de zuidelijke staten op touw te zetten. Toen alles was mislukt, wist hij zich met zijn talent voor zelfdramatisering nog op te werken tot voorwerp van religieuze verering. Malin hekelde vooral de steun aan Brown door de ‘radical chic’ der Transcedentalisten die hij laatdunkend aanduidde als ‘de zelfbenoemde hoeders van de nationale beschaving’.Ga naar eind14 Het negatieve beeld van Malin over Brown zou de standaard worden, zowel in alle Amerikaanse schoolboeken als in de populaire cultuur. In de film Santa Fe Trail (1940), een verheerlijking van het Zuiden (en bijna van de slavernij), werden Errol Flynn en Ronald Reagan van het doek gespeeld door Raymond Massays interpretatie van John Brown als fanaticus en gevaarlijke gek. Toen de film uitkwam, klaagde een van Browns kleindochters producent Warner Brothers nog aan voor een lasterlijke misrepresentatie van haar grootvader, maar de aanklacht werd niet ontvankelijk verklaard. In 1955 speelde Massey nog een keer John Brown in Seven Angry Man, waarin een iets genuanceerder beeld werd geschetst, hoewel er veel aandacht is voor de afkeuring die Browns zonen aan de dag leggen voor diens daden.Ga naar eind15 In meer recente filmproducties zoals tv-miniseries The Blue and the Gray (met Sterling Hayden als Brown) en North and South (met Johnny Cash als Brown) werd het beeld nog een beetje bijgesteld, maar echt goed kwam het tot dusver niet tussen Hollywood en John Brown.
In de jaren zestig kwam de rehabilitatie van John Brown in politieke zin wel op gang. De moord op ‘Freedom-riders’ in de zuidelijke staten maakte duidelijk dat je als blanke niet gek hoefde te zijn om te sterven voor de zwarte emancipatiestrijd. In 1969 verscheen een | |
[pagina 20]
| |
bronnenuitgave van de brieven en toespraken van John Brown.Ga naar eind16 Samensteller Louis Ruchames schreef in zijn voorwoord dat John Brown ‘het beste in de joods-christelijke traditie’ vertegenwoordigde en ‘de oorspronkelijke intenties van de Founding Fathers’ had nageleefd. Zijn conclusie was dat alle vrijheidslievende mensen hem dankbaar zouden moeten zijn voor zijn inspirerende verzet tegen de tirannie en zijn zelfopoffering. Dit viel niet overal in goede aarde. In de New York Review of Books gaf recensent Willy L. Rose de pro-Brown intellectuelen uit de New Left een vette veeg uit de pan.Ga naar eind17 Hij hield hen voor dat zij, net als de intellectuelen uit de tijd van Brown, een blinde vlek hadden voor diens geweldsexcessen. In een boze ingezonden brief riposteerde Ruchames dat Pottawatomie een ‘legitieme gevechtshandeling’ was geweest, vergelijkbaar met de uitschakeling van collaborateurs door het verzet in de Tweede Wereldoorlog. Korzelig antwoordde Rose dat hij bij Pottawatomie toch eerder dacht aan My Lai dan aan de Tweede Wereldoorlog. Maar hij was bereid tot een compromisvoorstel: de Brown van Pottawatomie was een oorlogsmisdadiger en de Brown van Harpers Ferry was een radicale politieke activist.Ga naar eind18 Hoogleraar geschiedenis Stephen B. Oates van de Universiteit van Massachusetts (van wie toen net het boek To Purge This Land With Blood (1970) was verschenen, mengde zich in de discussie en probeerde met een brief onder de opgewekte titel ‘Shoot-Out’ de gemoederen te sussen. Hij deelde de opvatting van Rose dat Brown niet als held moest worden bezongen door de burgerrechtenbeweging, maar vooral in de context van zijn tijd bezien diende te worden. Met de beste wil ter wereld viel Pottawatomie niet te vergoelijken, maar vanwege de oorlogssituatie in Kansas was de affaire wel begrijpelijk. De slavernij was een immoreel monstrum in een natie die was gebaseerd op de christelijke leer en de verlichte idealen van vrijheid en gelijkheid. Vanwege de onmacht deze innerlijke tegenstelling op te lossen, had het land, aldus Oates, een messianistische rebel als Brown ‘over zich afgeroepen’. In To Purge This Land With Blood betoogde Oates verder dat Brown niet gek was. Hij zag een probleem en zijn oplossing was typisch Amerikaans: hij greep naar zijn geweer. Zijn klunzige planning kon worden verklaard door zijn vaste geloof in Gods voorzienigheid. In die tijd was dat zeker niet ongewoon. Zo vertrouwde ook generaal Lee er vast en zeker op dat de God hem een handje zou helpen toen hij tegen beter weten in zonder cavalerie naar Gettysburg optrok. Bovendien zou Brown niet gekker zijn geweest dan al die generaals die hun manschappen zo lang de voorraad strekte golf na golf het vijandelijke artillerievuur injoegen. Oates betoogde zelfs dat Brown in menig opzicht realistischer was dan de meeste van zijn generatiegenoten. Zo leefde Lincoln aanvankelijk in de overtuiging dat het nog wel honderd jaar zou kunnen duren eer de slavernij zou zijn afgeschaft. Als geen ander had Brown de onderhuidse angst van de zuiderlingen in de peiling. Het enige dat hij als noordeling hoefde te doen, was ‘to step into Dixie with a gun, announce that he was here to free the blacks, and the effect on the South would be cataclysmic’. Wat dat betreft, kreeg Brown het gelijk aan zijn kant.
Afgelopen jaar bereikte de herwaardering van Brown een voorlopig hoogtepunt met de verschijning van John Brown, Abolitionist: The Man Who Killed Slavery, Sparked the Civil War, and Seeded Civil Rights van David S. Reynolds. Het gaat hier om weinig minder dan een zaligverklaring. Volgens Reynolds, hoogleraar Amerikanistiek aan de City University of New York, kan Brown worden beschouwd als een profeet van de multiculturele samenleving. Hij had niet alleen de burgeroorlog ontketend en de slavernij een dodelijke slag toegebracht, maar hij had bovenal het zaad gestrooid voor de emancipatiestrijd van de etnische minderheden in Amerika. Uiteraard dient Reynolds - schrijvend in de slagschaduw van ‘9/11’ - nog wel even in het reine te komen met het probleem van gewelddadige aanslagen uit naam van een ‘Heilige Oorlog’. Ruiterlijk geeft hij toe dat technisch gezien Brown met recht als terrorist zou kunnen worden aangeduid, maar hij vindt een | |
[pagina 21]
| |
ontsnapping in de redenering dat anders dan de huidige terroristen Brown een ‘goede terrorist’ was. Zijn actie in Harpers Ferry zou ‘zelfmoordterrorisme op zijn best’ zijn geweest. Wat betreft religieus fundamentalisme was Brown zeker niet de mindere van Osama bin Laden, maar Brown had wel een veel bredere visie en een nobeler doel. Volgens Reynolds zijn de Al-Qaida terroristen slechts uit op de vestiging van een bekrompen islamitische theocratie waarin voor andere opvattingen geen plaats is en waarin alle westerse waarden zijn uitgebannen. Het doel van Brown was daarentegen een vrije democratische samenleving met gelijke rechten voor iedereen ongeacht geloof, ras en geslacht. Geen wonder dat zijn ‘universeel humanitaire idealen’ niet alleen aftrek vonden onder zijn | |
[pagina 22]
| |
calvinistische geloofsgenoten maar ook een breed spectrum van joden, rooms-katholieken en niet-gelovigen aanspraken. Daarbij was de slavernij zo'n misdadig systeem dat elk middel geoorloofd was om het te beëindigen. Bovendien, zo betoogt Reynolds, koos Brown zijn slachtoffers zorgvuldig uit en had zijn optreden niets van doen met de huidige mode om met zoveel mogelijk bloedvergieten een politiek punt te scoren. En vergeleken met Brown zijn hedendaagse terroristen, inclusief de Amerikaanse terroristen zoals Ted Kaczynsky (de ‘Unabomber’) en Timothy McVeigh, verbale stuntelaars. Reynolds wijst erop dat - ondanks zijn neiging tot grammaticaal verhaspelde zinnen en zijn voorliefde voor spelfouten - Brown uitvoerig werd geprezen door puristen als Thoreau vanwege zijn krachtige en expressieve taalgebruik. Het waren zo uiteindelijk niet zijn geweren die Brown onoverwinnelijk hadden gemaakt, maar zijn woorden. De terrorist van nu zou daarin nog een belangrijke les te leren hebben, meent Reynolds.
John Brown, Abolitionist was in Amerika een van de meest besproken boeken van 2005. Vrijwel alle recensies waren lovend, behalve die in de New Republic.Ga naar eind19 Recensent Sean Wilentz, hoogleraar geschiedenis aan Princeton, oordeelde bits dat als serieuze geschiedschrijving iets anders was dan het houden van een lofrede, het bedrijven van symboolpolitiek of het verkondigen van geloofsartikelen, dit boek schromelijk tekort schoot. Volgens hem overschatte Reynolds de invloed van Brown enorm, en was Brown in feite nauwelijks meer dan een voetnoot in de Amerikaanse geschiedenis. Bovenal, sneerde Wilentz, is het ombrengen van weerloze personen voor een hoger politiek of religieus ideaal nooit goed te praten, ook niet in het geval van Brown. Als die indertijd ook vliegtuigen en bommen tot zijn beschikking had gehad, dan had het er waarschijnlijk nog minder fraai uitgezien. De rechtvaardiging van een oorlog op morele gronden, dat was iets wat de recensent wel kende, maar een historisch wetenschappelijke apologie van het terrorisme dat was nieuw voor hem. Er ontspon zich een even venijnige als leerzame openbare discussie tussen Reynolds en de recensent, zoals dat schijnbaar alleen in de Angelsaksische wereld mogelijk is. En hoewel men achter het geredekavel John Brown bijna kon horen grijnzen, was één ding weer duidelijk geworden: het is niet de geschiedenis die zich herhaalt, maar het feit dat historici nooit iets van de geschiedenis leren. En dat terwijl de geschiedschrijving van het moderne terrorisme nog moet beginnen. |
|