reeds in bedrijf, voornamelijk langs de Maas. Niet dat ze vooralsnog een significant resultaat opleveren, maar het is tenminste wat. Feit is dat een van de grote energieleveranciers in ons land deze vorm van energieopwekking wel verder wilde ontwikkelen en besloot een nieuwe waterkrachtcentrale te gaan bouwen langs de Maas, dicht bij de Belgische grens. Maar voordat iets willen in Nederland wordt omgezet in iets doen, moet er veel water onder de brug door. En hier komt dan de lobbyist - in casu ikzelf - in beeld. Om die waterstroom in banen te leiden en waar mogelijk te versnellen. Een beetje dus als een jongetje dat zandkastelen bouwt aan het strand terwijl de vloed opkomt.
Voor de nieuwe milieuvriendelijke centrale langs de Maas moest eerst een vervelend probleem worden opgelost. In de brede rivieren die traag door ons oneindig laagland stromen, drijft nogal wat rotzooi - zeker zo nabij België, waar nog niet overal adequate zuivering en filtering van zijrivieren, goten en afwateringen plaatsvindt. Bij de bestaande waterkrachtcentrales werd die troep uit de turbines gehouden door een filterhek voor de inlaat te plaatsen. Die hekken vingen zoveel rivierplanten, plastic, wrakhout en andere ongerechtigheden op dat er elke dag, zomer en winter, lente en herfst, een duiker het water ingestuurd moest worden om de zaak weer een beetje doorlaatbaar te maken. Dat was niet alleen onaangenaam voor de duikers, maar ook nogal duur.
Dit probleem smeekte om een oplossing en dus vroeg de energieproducent aan een van de beste onderzoeksinstellingen van ons land, het Waterloopkundig Laboratorium verbonden aan de Universiteit van Delft iets nieuws te bedenken. De waterloopkundigen deden zulks zonder mankeren, en zij maakten een soort rotormes om de rotzooi uit de rivier in stukjes te malen, zodat het water de centrale onbelemmerd in kon stromen. Dit rotormes werd geplaatst bij de inlaat van de turbine zelf, dus niet in de rivier.
Dit leek het ei van Columbus en de energiemaatschappij vroeg - en kreeg - toestemming van gemeente en provincie voor een installatie met rotormessen. Maar er diende ook nog toestemming te komen van Rijkswaterstaat, omdat de Maas als grote rivier rechtstreeks onder hun jurisdictie valt. Na de belastingdienst is Rijkswaterstaat de grootste en machtigste rijksdienst, en met ongeveer 10.000 medewerkers is zij ook één van de grootste werkgevers van ons land. De organisatie is navenant byzantijns met een hoofdkantoor (voor bestuur en de ontwikkeling van strategie en beleid), tien regionale directies (voor toezicht, uitvoering en beheer) en zes specialistische diensten (voor technische ondersteuning).
Rijkswaterstaat is, wil ik maar zeggen, een instelling met macht, invloed en een eigen agenda. Dat bleek ook nu. De provinciale directie van Rijkswaterstaat die over de Maas ging, wilde uiteraard best erkennen dat het opwekken van groene energie een maatschappelijk aanvaardbaar doel is, en men gedoogde ook nog wel dat de politiek dit tot speerpunt van het beleid had gemaakt. Maar tot hun takenpakket behoorde nu eenmaal de opdracht om de natuur te beschermen en de biodiversiteit, waar mogelijk, te verbeteren. Daartoe had men in de Maas een paar ton vis uitgezet. Onder de uitgezette soorten was zelfs zalm. Ik zal niet filosoferen over de vraag in hoeverre natuurbeleid hier overgaat in nostalgie. Feit is dat vroeger, toen ons land nog niet overbevolkt en vervuild was, de zalm in de Maas een veelvuldig voorkomende en doodgewone vissoort was, zelfs in die mate dat er in Rotterdam een Zalmhuis-restaurant was (nu opnieuw opgebouwd onder de Van Brienenoordbrug), en in advertenties voor dienstbodes werd beloofd dat ze niet meer dan drie maal in de week zalm te eten zouden krijgen.
In elk geval eiste Rijkswaterstaat dat de energiemaatschappij ervoor instond dat niet meer dan 2 procent van de in de rivier levende vis in de turbine vermalen zou worden. Op de vraag van de bouwers van de nieuwe centrale hoeveel dan honderd procent was, zodat men kon berekenen hoeveel 2 procent daarvan was, kon Rijkswaterstaat geen antwoord geven, maar men bleef bij de eis dat er een adequate bescherming voor de vis werd ingebouwd. Dat vond uiteraard niemand helemaal onredelijk en dus werd aan een andere befaamde onderzoeksinstelling, de Universiteit van Wageningen, gevraagd om à raison van enkele miljoenen euro's een systeem te ontwerpen dat wel de vissen, maar niet de troep uit de vermaalmessen aan de turbine-ingang zou houden.
Misschien hadden zelfs u en ik de oplossing kunnen bedenken waarmee Wageningen op de proppen kwam. Bij de inlaat van het water werden knipperlichten aangebracht, die vissen heel eng vinden, maar waardoor afval en ander onge-