Deze maand
Tot de meest interessante episodes in het bestaan behoren de ogenblikken waarin men wordt overvallen door gevoelens van moedeloosheid over het eigen succes en van treurigheid over de eigen triomfen. Dat zijn doorgaans momenten die gemakkelijk kunnen uitmonden in vertwijfeling (over de wereld en over jezelf) of zelfs gemelijkheid (jegens jezelf en jegens de wereld). Maar het kunnen ook momenten worden die leerzaam zijn en vormend werken op lichaam, ziel en geest.
Neem nu de loftuitingen - en toezegging voor drie jaar subsidie - die dit blad krijgt toegezwaaid van de Commissie Literaire Tijdschriften van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (nlpvf) in het onlangs verschenen Rapport Literaire Tijdschriften 2004, met daarin opgenomen de ‘eindbeoordeling jaargangen 2002, 2003, 2004’. Ach, u heeft hier niets over gelezen in de kranten? Dat klopt wel, daar las u immers al over poema op de Veluwe, over de heer Beau van Erven Dorens van Talpa-tv en litanieën over de voortgaande ontlezing in Nederland. U weet wel, dezelfde ontlezing die ervoor zorgt dat geen enkele krant in Nederland de literaire tijdschriften meer leest - en derhalve ook deze rapportage aan zich voorbij laat gaan.
Ten onrechte, meen ik, want dit rapport geeft een helder beeld van de staat der Nederlandse letteren. Zo observeert de Commissie Literaire Tijdschriften dat ‘de marktpositie van het literaire tijdschrift zwakker dan ooit is’. Erger nog, een aantal tijdschriften hangt ‘aan een zijden draadje’. Maar de Commissie is waakzaam: ‘De hachelijke situatie waarin de tijdschriften verkeren, houdt de Commissie al geruime tijd bezig.’ Anderzijds wil de Commissie toch ook beklemtonen ‘dat het literaire tijdschrift als medium van wezenlijk belang is voor schrijvers, en dat het een taak van het nlpvf is om de waardevolle tijdschriften met subsidie te ondersteunen’.
Waarna uit de navolgende beoordeling blijkt dat alle literaire tijdschriften in Nederland waardevol zijn, want ze worden allemaal begunstigd met subsidie. Zelfs tijdschriften waarover men opmerkt dat die stiekem minder nummers maken dan waar de abonnees voor betalen (Bunker Hill en De Revisor); zelfs tijdschriften waarvan men meent dat er ‘weinig samenhang’ in valt te ontdekken, en dat ze ‘inhoudelijk niet altijd even interessant zijn’ (Parmentier); zelfs tijdschriften die volgens de Commissie ‘erg aan de oppervlakte’ blijven en zelfs ‘louter een mededelingenblad’ lijken te zijn (Passionate); zelfs tijdschriften die ‘meer visie, ambitie en lef kunnen gebruiken’ (Hjir).
Ik weet niet of ik het met deze oordelen van de Commissie eens ben - evenmin als ik dit weet omtrent de zeer positieve beoordelingen van De Gids, Tirade en Raster, die alledrie bedeeld worden met een subsidie extraordinair vanwege hun ‘buitengewone kwaliteit’. Belangrijker is dat het rapport zelf een symptoom is van wat het wil bestrijden. Door iedereen te subsidiëren redt men de tijdschriften niet van hun ‘hachelijke’ positie (indien die al hachelijk is - ik geloof daar niets van), maar drukt men ze vast in een fatale omklemming van liefdadigheid op macraméniveau.
Hoe kan in een volwassen samenleving een literair tijdschrift tegelijkertijd ‘van wezenlijk belang zijn’ en toch ‘aan een zijden draad hangen’? Het antwoord is ofwel dat het precies de aard en functie van een literair tijdschrift is om aan een zijden draad te hangen, ofwel dat Nederland geen volwassen land is. Ik bedoel dan dat het een land is dat literaire tijdschriften niet wil lezen, maar wel wil subsidiëren - zo'n land. Maar omdat Hollands Maandblad wel degelijk gelezen wordt, door u bijvoorbeeld, neig ik er voorlopig naar beide antwoorden juist te achten. - bb