lend denken; het bij een ontmoeting op straat laatst spottend kijken toen ik gewoon vroeg ‘Alles goed?’. Een ruil van identiteiten kan inzichten openen waar je van opkijkt, zo niet in A. dan in jezelf en in de vreemdheid van mensen tegenover elkaar. Als kroon op het werk zou overweging verdienen een gesprek met A., als hij zich daarvoor leende, om de conclusies uit de identiteitsruil te toetsen. ‘Zeg het eerlijk, A., als er niets van klopt: wij blijven even slechte vrienden!’
*
Het zal nooit mogelijk zijn voor een mens om in onverstoorbare harmonie te leven met zijn medemensen. De wederzijdse afwisseling van gevoelens en indrukken is te complex om iemand die erop let ooit rust toe te staan. En iemand die er niet op let dan? Iemand die in hoofdzaak geconcentreerd is op zijn werk, thuis de verschillen in levensgevoel heeft weten te ontzenuwen en in gezelschap gezag laat gelden, die hoeft niet te delen in de rusteloosheid van de medemens.
Vele anderen zijn van het soort dat zich afvraagt wat er eigenlijk aan de hand is: waarom zij in het ene gesprek niet alleen de ander saai vinden, ook zichzelf; waarom zij in het andere gesprek voortdurend het hoogste woord hebben wat zij helemaal niet wilden; waarom zij in het derde telkens onwillekeurig lachen in plaats van meegaand.
Zulke verschillen zijn onbeheersbaar, niet onverklaarbaar. Hoe kun je met iemand die alleen hele betekenissen begrijpt, nooit halve, tot wederzijds begrip komen? Wat moet je aan met de zwijgzame geleerde die jou frivool lijkt te vinden? Waar kan je met deze bekende Nederlander over praten als hij begint te merken dat jij niemand kent?
Het doet er allemaal niet toe in zoverre dat wij ten slotte toch verheugd bedanken voor de ontvangst en op weg naar huis aan andere dingen kunnen denken. Alleen, pas op. De indrukken van die gezichten en gesprekken komen later fragmentarisch wel eens terug, en roepen iets op dat niet bepaald vragen genoemd kan worden: beter onzekerheid, over wat het een was en wat het ander, of wij elkaar inlichtten of afhielden, kalmeerden of enerveerden.
Die indrukken worden op den duur naar de achtergrond verschoven door nieuwe, waar een enkele soms nog even tussendoor kijkt - die man met het lelijke gezicht wie was dat ook weer, en die vrouw die veel te luid lachte hoewel iemand zei dat zij een heel onderhoudend mens is. Dan verschuift het innerlijk beeld, naar een ongeregelde vriend, vijf maanden niet gesproken, misschien iemand om uit te nodigen met de mensen die... of met andere mensen die niet...
Ten slotte zou kunnen blijken dat je ze allemaal in de herinnering terug wilt zien, de saaie en de grappige, de dierbare en de onverschillige. Komt allen terug, dan scherpen wij het beeld nog eens aan, en stellen ons voor wat zij ervan begrepen, niet veel meer dan wijzelf.
Wat een panorama, al die figuurtjes bijeen, sommigen nog wel eens in gedachten geweest, anderen nooit meer; en daartussen de hele en halve vertrouwden, met een ‘Hallo’ en een ‘Hé’.
Dat hele gezelschap moet nog eens bezien worden. Vat het niet te ernstig op. Een dag duurt maar vierentwintig uur. De meeste van die relaties waren zo-zo; we hebben er weinig aandacht aan besteed, al was een van beiden wel eens bereid tot meer.
Als je maar goed kijkt, en begrijpt wat er allemaal half begrepen is, dan wordt het heel duidelijk genoeg.