In China moet je hoofd leeg zijn. Niet tegen de stroom in zwemmen; meedrijven. Jimmy kan dat. Hij drinkt Mao-tai en reptielenbloed, eet met stokjes sneller dan met mes en vork en doet zijn behoefte op rij met zeventien anderen in een openbare toiletgoot - zonder muren of deuren, keuvelende mannen en vrouwen door elkaar - zonder op zijn schoenen te poepen, zonder flauw te vallen van de stank. Hij beklom met mij de muur, samen aten we roerbakrat, vleermuis en aap.
Victor schrikt van het verkeer. Uitkijken voor je oversteekt is zinloos. Bidden en lopen.
Jimmy heeft er twee dagen van onderhandelen op zitten. Sung Mah is gekomen en heeft hem aangehoord, ze spreken Putonghua, de essentie van de gesprekken ontgaat me. Jimmy legt me alles pas na afloop uit. Het gaat goed. Sung Mah lijkt geïnteresseerd in Jimmy's voorstel. Ze zoeken contact met Kolonel Mandua in Pakistan en ook deze gesprekken verlopen voorspoedig.
Vanavond dineren we met z'n allen in het restaurant van het hotel. Victor heeft twee dagen mogen winkelen in Long Fu Shopping Centre, maar heeft niets gekocht omdat hij vindt dat er niets voor hem is. Vandaag zijn de laatste gesprekken tussen Mah en Jimmy. Ik neem Victor mee naar het Zomerpaleis. Het is warm. Ik maak foto's van de zon op het water, de jonk op het meer. Aan het eind van de middag lopen we terug naar het hotel. Ik slaap op de vijfde verdieping, Victor ook, Jimmy en Mah op de eerste. We komen samen op het dakterras waar we gaan dineren.
Mah is lang en slank en ook verder alles wat Jimmy niet is. Hij schuift mijn stoel aan en begint in accentloos Engels geanimeerd te converseren. Het draaiplateau van onze tafel komt vol te staan. Mah vertelt wat we eten en hoe het wordt bereid. Ik kijk naar Jimmy. Die broedt nog op iets, ik zie het, gek, maar kan niet bedenken wat. Ik neem een stukje karper aan van Sung Mah en glimlach. Na elven en mijn vierde Mao-tai raakt mijn Engels op. Ik vraag aan Jimmy of het een bezwaar is als ik hen alleen laat. Ik mag gaan. Mah staat op om mij een hand te geven.
Ik ken de weg, ik verdwaal niet, krijg ook geen ongeluk en word niet beroofd. Ik pak een boek van mijn kamer en ga in de lounge lezen. Airco en whisky. Na een uur en drie glazen wil ik slapen. Het is kwart voor een. De lift is leeg. Ik druk op de knop voor de vijfde. De lift stopt al na één etage. Victor stapt binnen. Nog voor ik mijn mond open voor een begroeting zie ik dat er iets mis is. Heel erg mis. Hij schuifelt bevend langs de liftwand zonder mij aan te kijken.
Ik denk: Godverdomme, waar heeft die lul zijn coke nu weer vandaan.
Ik vraag ‘Victor, ben je wel oké?’ en op dat moment zakt hij in elkaar. Hij ligt aan mijn voeten en ik zie bloed op het zitvlak van zijn Armani broek. Ik beef nu net zo erg als hij. Ik denk: We moeten hier weg. We moeten naar de vijfde, mijn kamer, hoe krijg ik hem daar.
Ik zit op mijn knieën. ‘Kun je lopen? Victor, wat heb je, ga staan...’ Ik trek aan zijn schouders. Het zweet breekt me uit. Zijn het de drugs of is het de verwonding waardoor hij niet reageert? We zijn op de vijfde, hij probeert op te krabbelen, ik steun hem. Na veel gehannes met het deurpasje raken we in mijn kamer. Ik laat hem in het gangetje staan en ga de badkamer in om het bad aan te zetten. Of moeten we aangifte doen? Niets wegwassen? Foto's laten maken? De kraan loopt.
Victor staat daar maar. Hij jankt.
Ik begin over een ziekenhuis, een arts, Jimmy waarschuwen...
Dan bedenk ik dat ik helemaal niet weet wat er aan de hand is. En hoe erg het is. Zijn broek moet uit. Ik loods hem de badkamer in.
‘Niet tegen Jimmy zeggen, Maria, asjeblieft.’ Hij jankt als een kind, met lange uithalen.