beeldende kunst meer kunnen verstrekken, behalve via de regeling ‘kleinschalige opdrachten’.
De consequenties hiervan zijn tamelijk dramatisch. Het afk was tot nu toe de grootste opdrachtgever voor kunstopdrachten in Amsterdam, en die functie valt nu geheel weg. Bovendien zijn talloze andere kunstinitiatieven ook van het afk afhankelijk. Niet voor niets werd tijdens de hoorzittingen over het kunstenplan door vertegenwoordigers van vele kunstinstellingen beklemtoond dat het fonds ‘water en voedsel’ is voor initiatieven op een breed cultureel terrein.
De media hebben weinig over deze rigoureuze koerswending in Amsterdam bericht. Nu ja, NRC Handelsblad publiceerde op de opiniepagina van 27 november een waanzinnig artikel van de Christen Unie-politici Arie Slob en Simone Kennedy-Doornbos met de strekking dat kunstenaars maar weer ‘begrijpelijke’ en ‘identiteit versterkende’ monumenten moesten gaan maken.
Deze stilte contrasteert scherp met de nationale kakofonie die een jaar geleden uitbrak over het Amsterdamse kunstproject Regoned van Martijn Engelbrecht, dat door het afk was gefinancierd. Tussen kerst en oudjaar was toen onder een paar honderdduizend huishoudens een formulier verspreid waarin werd opgeroepen tot het aangeven van illegalen. Dit wellicht niet erg geslaagde project baarde niet alleen veel opzien maar maakte ook dat kunst in de openbare ruimte voortaan bij de Amsterdamse raad als ‘verdacht’ stond geboekt. Het afk werd ter verantwoording geroepen en introduceerde daarna de term ‘risicoprojecten’ ter voorkoming van dergelijke ‘excessen’.
Dit debâcle was het begin van de stille aftocht van kunst in de Amsterdamse openbare ruimte. In het aanvankelijke beleidsplan 2005-2008, opgesteld door de toenmalige interim-directeur van het afk Freek Ossel, was de toon nog optimistisch. Met de beoogde tien miljoen euro per jaar zou het afk sterker worden dan ooit, en kunnen voortborduren op het beleid dat door Henk-Jan Gortzak (directeur van 1999-2002) was ingezet. De aandacht zou meer uitgaan naar ‘de stad’ en minder naar ‘de kunst’, er zou meer oog zijn voor de multiculturele samenleving, en de energie zou vooral worden gericht op de ontwikkeling van de Westelijke tuinsteden.
Maar het liep anders. De stemming in de gemeenteraad was omgeslagen, er dreigden nieuwe bezuinigingen van rijkswege, de eigengereide wethouder Hannah Belliot had eigengereide ideeën over hoe de politiek kunst moest sturen en bovendien lag er een negatief advies van de Kunstraad die het afk beschuldigde van ‘gebrek aan politieke onafhankelijkheid’. De in juni 2004 aangetreden nieuwe directeur Andries Mulder sprak nog wel over de bezuinigingen als een ‘dramatisch’ plan, maar begon al snel op met de sanering van het afk. Hij noemde kunst in de openbare ruimte ‘onbeheersbaar’ en pleitte voor ‘marktwerking’ in het kunstaanbod van de hoofdstad.
Aldus werd nog voor de behandeling van het kunstenplan door de Amsterdamse raad binnen het afk al schoonschip gemaakt: adviseurs voor kunst in de openbare ruimte werden buitenspel gezet, de beoordeling van de subsidieaanvragen werden ‘geprofessionaliseerd’, opdrachten gestopt en budgetten weggestreept. Het project voor de westelijke tuinsteden verdween, net zoals gereserveerd geld voor de Wester Moskee en andere projecten, terwijl op verzoeken om advisering voor grote opdrachten door derden niet langer werd ingegaan vanwege ‘gebrek aan capaciteit’.
Al spoedig werd bekend dat het bij het afk dood in de pot was, en enkele woningbouwverenigingen en stadsdelen gingen alvast zonder het fonds verder met de verlevendiging van hun openbare ruimte. De initiërende en regisserende rol die het afk jarenlang in Amsterdam had gespeeld als opdrachtgever voor bijdragen aan de kwaliteit van de stedelijke ruimte was uitgespeeld.
Toen op 16 december de Amsterdamse gemeenteraad het kunstenplan van Belliot goedkeurde, werden de bezuinigingen voor het afk iets verzacht (er kwam 800.000 euro voor de overgang naar een kleiner budget). Maar in het licht van alle commotie in de hoofdstedelijke cultuursector en het vernietigende oordeel van de Amsterdamse Kunstraad op de plannen (‘de wethouder streeft een onaanvaardbaar grote macht over het kunstleven na’), was de raad tam als een kudde schapen.
Belliot heeft in Amsterdam op fatale wijze een einde gemaakt aan de Thorbeckiaanse traditie van niet-inmenging door de politiek in de kunsten. In één klap is de schuchtere bloeiperiode van vernieuwende kunst in de openbare ruimte de nek omgedraaid en wordt koers gezet richting ‘interculturaliteit en amateurkunst’, maar nog meer richting populistische machtspolitiek. De ravage die daardoor wordt aangericht, zal nog lang in Amsterdam en ver daarbuiten te zien zijn.