ten, een klein bloedspoor achterlatend. Ik bleef alleen achter, naast het stuur, in een grote stilte.
Mijn broer heeft het mijn vader nooit vergeven. Hun relatie is altijd zo beroerd gebleven dat hij na mijn vaders dood weigerde z'n geschilderd portret aan te nemen. ‘Zet het maar bij het oud vuil,’ zei hij. Toch kon mijn vader het ongeluk niet helpen; kort tevoren had de Renault nog een onderhoudsbeurt gehad bij de Gebroeders Beentjes in Beverwijk.
Het vertroebelde linkeroog verleende Frederik uiteindelijk een wat mysterieuze blik, het rechteroog keek juist koel en kritisch op de wereld neer. Misschien daardoor scheen hij nogal wat aantrekkingskracht op meisjes te hebben - meer dan ik althans. Mysterieus waren ook zijn omzwervingen tijdens onze schooltijd. Ik zag hem heel weinig, alleen laat in de avond of 's nachts hoorde ik hem thuiskomen. Je kon hem zelfs geen huisgenoot meer noemen nadat hij de deur was uitgelopen na een van de vele botsingen met mijn vader, ook een moeilijke, opvliegende man. Mijn vader overhoorde hem Latijnse vervoegingen en woorden, en als het niet goed ging, zeilden al gauw woordenboeken en andere voorwerpen door de kamer.
Bij hun laatste grote botsing sprong mijn vader zelfs met een broodmes achter hem aan. Met zijn gevoel voor theater, dat hem later van pas moet zijn gekomen in zijn raadsvergaderingen en lobbygesprekken, stormde Frederik dwars door een glazen tussendeur en daarna de trap af, molenwiekend met z'n armen, zodoende de loper en muren royaal met z'n bloed besproeiend. Hijgend en spierwit bleef mijn vader achter. Waar Frederik toen gebleven is, weet ik niet, net zo min als waar hij in de maanden en jaren daarna zijn eten haalde. Er werd thuis met geen woord over gesproken. Slechts nu en dan, wanneer hij gebeld had, maakte mijn moeder een paar pannetjes klaar die ze op de trap naar boven zette.
Mijn afstand tot Frederik was des te groter doordat wij naar andere scholen gingen, hij naar het Rotterdams Lyceum, dat heel wat meer glamour had dan mijn gemeenteschool. Blijkbaar had hij mijn vader toch behoorlijk gechanteerd. Zelfs zijn fiets, een Fongers met Sturmy Archer versnellingen, was veel mooier dan mijn ‘Benzo’, het huisproduct van een fietsenmakertje in de buurt.
Ik heb wel eens horen zeggen dat potentaten hun succes min of meer te danken hebben aan diep verborgen psychopatengenen. Zeker is dat tijdens de oorlog Frederiks gedrag nog raadselachtiger werd. Wekenlang verscheen hij helemaal niet meer. Ik vermoedde dat hij iets in het verzet deed, al was het maar om z'n rusteloze energie kwijt te raken. Later begreep ik dat hij een groot aandeel had in de distributie van bonkaarten en persoonsbewijzen voor onderduikers. In elk geval was hij voor de Sicherheitspolizei belangrijk genoeg om te zoeken. Op een grauwe winterochtend werd ik in alle vroegte opgeschrikt door dreunende mokerslagen op de voordeur beneden en het gillen van mijn moeder. Een ogenblik later hoorde ik boven mij, op de smalle trap die naar ons dak leidde, mijn broer stampend naar boven hollen (ik wist niet eens dat hij thuis was). Toen verschenen in mijn kamertje twee zware gestalten in olijfgroen en pothelmen, met op hun borst aan een kettinkje het halvemaanvormige schildje van de Feldgendarmerie. Op niet eens erg onbeleefde toon werd gevraagd of ik wist waar mijn broer was. Ik hield mij half slapende en antwoordde dat ik het niet wist. Zonder een woord draaiden zij zich om en verdwenen naar beneden. Ik geloof dat zij er niet zoveel zin in hadden - te vroeg opgestaan misschien - ze zijn niet eens naar het dak gegaan.
Pas een halfjaar later zagen we Frederik terug. Dat was tijdens de intocht van de Canadezen. Uit een lange colonne van jeeps en halftrucks maakte zich ineens een hemelsblauwe Ford V8 los, met op de portieren de grote witte ster van de invasietroepen. De prachtige auto draaide weg van de colonne en stopte voor onze deur; de bestuurder was mijn broer Frederik, gebruind en in een keurig grijs pak. Hij stak fleurig