ik heb een dikke buik. Een witte dikke buik met veel moedervlekken. Ik kijk naar zijn armen. Ook die zijn gespierder dan die van mij. Hij hoeft niet naar de hoeren, denk ik. Waarom heb ik het gedaan? Moet ik het tegen hem zeggen? Zeggen dat ik fout zat. Dat ik alleen maar wilde weten of ik nog kon neuken.
‘Potje schaken?’ vraagt hij.
Ik knik. In elke hand neem ik een pion. Hij wijst mijn linkerhand aan. Wit.
‘Ik ga winnen,’ zegt hij grijnzend. ‘Ik voel het.’
Tegen twaalven poetsen we onze tanden. Daarna druk ik één pilletje uit een strip en slik het door.
‘De pillenman,’ zegt Frank lachend. ‘Vind je het niet vervelend dat je moet slikken?’
‘Het hoort erbij.’
‘Jawel, maar toch. Elke dag.’
's Ochtends eten we stokbrood met kaas en honing. We luisteren naar de wereldomroep. Weer heeft een Nederlander niks gewonnen in de Tour.
‘Het zijn luie donders,’ zegt Frank. ‘Ze moeten gewoon fietsen. Ze moeten iets doen voor hun geld.’
‘Precies,’ zeg ik, ‘het is lui kutvolk.’
Ik kijk naar zijn gezicht. Heb ik het goed gezegd, heb ik de juiste woorden gebruikt? Hij breekt een stuk stokbrood af. Hij wil een partij schaak spelen. Ik schud mijn hoofd. We moeten nu weg, anders lopen we straks op het heetst van de dag.
Ik trek de haringen uit de grond.
‘Zullen we dan een uurtje gaan zwemmen?’ vraagt hij.
‘Frank, het wordt heet. We moeten zo op pad.’
‘Shit man, we moeten ook genieten. We hebben een lange rit achter de rug. Laten we vandaag een dagje camping doen.’
‘Ik heb net de tent afgebroken.’
‘Dat is stom van je. Ik stel voor dat we hier blijven.’
‘Oh, oké. Ik moet de tent weer opzetten?’
‘Kan later wel. Maakt mij geen reet uit, hoor.’
Hij trekt zijn T-shirt uit. Waarom hebben sommige mannen meer borstharen? Waarom hebben sommige mannen een kleinere lul dan andere mannen? Ik wil mijn T-shirt aanhouden. Ik wil mijn blote buik met moedervlekken niet laten zien. Maar zo blijft hij wit. Ik trek hem toch uit. Frank kijkt me even aan. Zal hij er iets van zeggen? Wat een witte buik! Wat is hij dik! En wat een moedervlekken!
‘De medicijnen,’ begin ik verontschuldigend.
‘Wat?’
‘Die buik. Door die medicijnen komt dat.’
‘Oké,’ zegt hij. ‘Jezus man, je zou wel wat meer aan sport kunnen doen.’
‘Jij wilt nu anders voor de tent gaan hangen,’ zeg ik enigszins geïrriteerd.
‘Ik wil lezen. Lezen is altijd goed. Zet jij koffie?’
‘Ik heb net al de tent afgebroken.’
‘Ja, en dat was niet nodig. Maar ik zet wel koffie als jij het niet wilt.’
De volgende dag beginnen we aan onze tocht. Frank loopt voorop. Ik probeer harder te lopen om hem bij te houden, het lukt niet. Hij moet op mij wachten.
‘Het is zwaar hè,’ zegt hij. ‘Pauzeren?’
‘Nee, laten we doorgaan. Ik wil anderhalf uur lopen. Dan wil ik pauze houden.’
‘Wat jij wilt. Is het goed als ik vooruit loop? Pakken we ieder ons eigen tempo.’
‘Prima. Ga je gang.’
Ik neem een paar slokken water uit mijn fles. Ik geef het aan hem. Ik zie hem kij-