Mijn vader was in Londen gestrand met alleen een klein koffertje bij zich en hij moest maar zien waar hij terecht kwam. Hij reisde al spoedig door naar Indië dat korte tijd later door de Japanners werd bezet. Daar verbleef hij bijna drie jaar in een Japans interneringskamp, met als bijzonderheid dat hij op grond van zijn leeftijd - hij was in de zestig - in een vrouwenkamp werd ondergebracht. Zo erg veel vertelde hij daar later niet over, en klagen deed hij al helemaal niet.
In 1946 werden mijn ouders herenigd. Mijn vader was toen 66 (maar door zijn Indische jaren en het verblijf in het kamp eigenlijk ouder), mijn moeder was 59. Nu denk ik dat ze enige moeite hebben gehad om weer aan elkaar te wennen; toen vond ik, als blaag van 18, voornamelijk dat ze beiden heel erg oud waren, eigenlijk te oud voor sterke emoties. Maar ik ging spoedig uit huis en had het te druk met mijn eigen leven om erg op ze te letten.
Mijn oudere zuster, het ‘moeilijke kind’, had in de oorlog met haar gezondheid gekwakkeld en kon in 1946 naar Zwitserland om er in de heilzame ‘hoge lucht’ aan te sterken. Na enkele maanden kregen mijn ouders het bericht dat ze een psychotische aanval had gekregen en in een psychiatrische inrichting was opgenomen. Dit was het begin van een lange lijdensweg, want de medicatie waarmee deze episodes kunnen worden bestreden of voorkomen is pas veel later uitgevonden. Toen het telegram kwam is mijn moeder direct naar Zwitserland vertrokken, en mijn vader is pas weken later gevolgd; de reis was destijds nog vol moeilijkheden van paspoortenkwesties en geld.
Maar zoals na elk drama hernam het dagelijkse leven ook toen zijn gewone loop. Mijn zuster werd naar Nederland gebracht en was na een tijdje voldoende hersteld om naar huis te komen. Mijn ouders vatten geleidelijk aan de oude draad weer op, mijn vader werd bijzonder hoogleraar in de ‘Grote Cultures’ (destijds de gangbare benaming voor rubber, koffie, thee en suiker). Zijn vitaliteit was evenwel verdwenen en zes jaar na zijn thuiskomst is hij aan een hartstilstand overleden. Hij ging op zondagavond nog even naar zijn werkkamer, mijn moeder hoorde een bons, en toen ze ging kijken lag hij dood op de grond.
Zij heeft hem nog achttien jaar overleefd. Die jaren waren voor een groot deel vervuld van zorgen om mijn zuster, die zij manmoedig heeft gedragen. De aandacht voor anderen (zoals voor mij en later voor mijn gezin) heeft er niet onder geleden. Mijn moeder was een verstandige vrouw met een lief karakter, en de raarste mensen namen haar in vertrouwen en kwamen haar om raad vragen. Het leven van een oude weduwe in haar eentje is niet gemakkelijk. ‘Weet je,’ zei ze eens tegen mij, ‘ik denk altijd zo slecht van de mensen - en het blijkt altijd waar te zijn.’
Kun je de balans van deze twee levens opmaken? Voor mijn vader: zelfontplooiing, een interessant bestaan, niet zonder successen, en een gelukkig huwelijk, zij het wel erg laat gevonden. Ik weet niets van wat hij daarvóór heeft meegemaakt. Zijn laatste jaren vond hij, denk ik, niet zo aangenaam. Voor mijn moeder: verlies van haar eerste geliefde, hetzelfde gelukkige huwelijk (ook laat aangegaan), het verlies van haar eerste kind, groot en langdurig verdriet om haar tweede kind, en in de laatste jaren de voldoening van kleinkinderen.
Mijn ouders hebben beiden een bewogen leven gehad, vol grote en onverwachte wendingen, maar hoe uitzonderlijk dat is durf ik niet te zeggen. Wie zal het zeggen of andere keurige bejaarde echtparen, die vredig in hun huiskamer van een kop koffie en een gebakje genieten, niet ook een verleden achter zich hebben met stormachtige affaires en dramatische episodes, met overspel, met moord of met zelfmoord in de nabije omgeving. Leeft men lang genoeg, dan worden alle wonden door de tijd geheeld.