Nut en nadeel van de liefdespoëzie
door Ingmar Heytze
Mensen hebben de menselijke, al te menselijke behoefte om te schrijven. Ze willen hun verhalen, hun afspraken, hun geschiedenis, hun ervaringen, hun ideeën, hun plannen, hun gedachten en hun emoties kenbaar maken en bewaren door ze op te schrijven. Daarom schrijven we wetten, dagboeken, brieven, kranten, romans, essays, sagen, testamenten, toneelstukken, geloofsbrieven, weblogs, beleidsnota's, sprookjes, emails en boodschappenlijstjes.
Maar waarom schrijven we gedichten? Van bijna alle schrijfgenres is zonder moeite aan te geven wat ongeveer het nut ervan is, behalve van poëzie. Dat is niet altijd zo geweest. Ooit was poëzie een amalgaam van geschiedschrijving, propaganda, public relations en amusement. Maar moderne poëzie heeft geen functie. Die is zo autonoom dat ze zelfs geen vraag naar het nut verdraagt, en dat is maar goed ook. ‘Poëzie moet niks,’ schrijft Gerrit Komrij terecht in Poëzie is geluk. En de dichter, muzikant en romancier Arjan Witte antwoordde op de vraag waarom hij dichtte al even terecht: ‘Omdat ik liever niets beters te doen heb.’
Alleen met liefdespoëzie is iets anders aan de hand. Een liefdesgedicht heeft wel degelijk een functie. Hoe men het ook wendt of keert - en hoe stellig menig dichter het ook zal ontkennen - liefdespoëzie gaat het veroveren van een geliefde (en als dat is gelukt, over het veroverd blijven van die geliefde). Dit is poëzie met nut: het is een smeermiddel voor relaties.
De moderne liefdesdichter staat of hij het wil of niet in een spagaat tussen literaire en persoonlijke doelen. In de tijd van de Tachtigers gingen persoonlijke en literaire effectiviteit nog hand in hand, maar anno 2004 zijn het ongelijke leggers. Het gedicht waarmee de dichter zijn liefdesprooi (m/v) aan de haak slaat, is vaak noodgedwongen zo persoonlijk dat andere lezers worden buitengesloten - nog afgezien van de omstandigheid dat het tegenwoordig geen literair pluspunt meer is wanneer je in dichtvorm je gevoel verwoordt. En anderzijds wordt een gedicht dat het persoonlijke overstijgt vermoedelijk weer niet in dank afgenomen wanneer je het met omfloerste stem aan het object van je begeerte voordraagt, nachtblind door het kaarslicht en met bloedend verhemelte van de roos in je mond.
Dit is in een notendop het probleem van liefdespoëzie. Je vriendinnetje wil je vriendinnetje zijn, niet je muze - en een eventuele muze wil meestal niet je vriendinnetje zijn, omdat ze ook wel weet dat het snel is afgelopen met de poëzie als ongenaakbaarheid is veranderd in aanraakbaarheid. De muze dien je, met je vriendin lééf je, ook als dichter. Je wilt geen engel die haar gewaad in de kookwas doet en haar vleugels staat te strijken.
Dit alles neemt niet weg dat liefdespoëzie zo ongeveer het enige genre is dat bijna iedereen wel eens heeft beoefend. Elke jongeling die begint met dichten, schrijft liefdesgedichten waarin romantische gevoelens met emmers tegelijk worden uitgestort. Dit is de puberpoëzie waarin voornamelijk wordt gesmacht naar iemand die onbereikbaar is. Deze gedichten hebben één grimmig doel: een wanhopige poging om de onbereikbare toch te bereiken. Dat lukt natuurlijk zelden, omdat een liefdesgedicht een onvoorstelbaar laffe manier is om aandacht te vragen. Als je iemand leuk vindt, stap je er op af; als je verlegen bent, schrijf je een email; en alleen als je helemaal niets durft, schuil je achter een gedicht.
Soms - heel soms - is puberpoëzie een opstap naar dichterschap, maar dat betekent niet dat je kansen op liefde opeens gestegen zijn (dat komt veel later pas, als je publiceert en optreedt en in de krant en op de televisie mag poseren). De chemie tussen twee mensen heeft weinig te maken met het vermogen van één van die twee mensen om te dichten, hooguit met het vermogen van de