Ik bel met Ontario. Jimmy's broer Joe vindt nooit iets gek. Eindelijk een Chinees die niet om gezichtsverlies geeft. Hij zegt dat ik op Jimmy moet blijven inpraten. Het zou toch jammer zijn als het niet tot een hereniging kwam? En anders weet hij nog wel iets.
‘Maar dat is grof geschut, Maria. Dat doen we pas als niets wil lukken.’
Er verstrijkt een maand. Ik krijg medelijden met de tweeling.
Martin zegt: ‘Snap Jimmy dan! Ik bedoel, hij handelt in wapens en in gedroogde beschermde diersoorten en zijn zoon is bioloog. Hij ontduikt het ene wapenembargo na het andere en zijn dochter werkt voor de regering. Waar gaan ze het over hebben tijdens het kerstdiner?’
Na zes weken vraag ik Joe naar Plan B. Moeten we er wel mee doorgaan, werp ik meteen tegen. Als Jimmy echt niet wil... ‘Hij wil wel,’ zegt Joe vastberaden, het zijn goddomme z'n eigen kinderen!’
Voor Plan B reis ik met Shen-Li en Suze naar een hotel in Scarborough, Toronto. Joe betaalt.
Eerst heb ik een gesprek met Jimmy's moeder, alleen. Het is middag, wit licht. Ze zit in een stoel aan het water en vist met een hengel van bamboe. Moeizaam draait ze zich om, lacht scheef maar vrolijk, en wenkt.
Die avond belt ze Jimmy en vraagt hem haar te bezoeken. Ze wil met hem praten. Hij vertrekt nietsvermoedend uit Amsterdam. De dagen erna wacht ik met de tweeling in het hotel, op een seintje van Joe. Het is tien uur 's ochtends als hij belt. We zijn alledrie op van de zenuwen.
‘Hopelijk is hij niet boos, Maria,’ zegt Suze.
Moeder heeft geëist dat ze haar nieuwe kleinkinderen te zien krijgt. Jimmy is ziedend, maar hij bewaart zijn razernij voor mij en ik ben de enige die ziet hoe kwaad hij is. Tegen de tweeling is hij correct en charmant en nodigt hen uit voor de lunch en het diner. Mij negeert hij. Jimmy's moeder kan tevreden zijn. Ze kust haar kleinkinderen welterusten. Jimmy's vader schudt hen de hand. Shen-Li en Suze stralen, ik snap niet waar Jimmy zich druk om maakt. Ze knikken blij als hij vraagt of ze blijven logeren.
Na middernacht vind ik hem op de steiger, zijn handen in zijn zakken. Ik reik zijn glas aan, maar hij beweegt niet.
‘Je stelt je aan,’ zeg ik, ‘er is niks om je over te schamen. Over een poosje ben je me dankbaar.’
Ik ben niet voorbereid op de woede waarmee hij het glas uit mijn hand rukt en in het meer werpt. Hij drijft me twee stappen achteruit.
‘Wil je weten waarom dit niet kan, nu niet, nooit niet?’
Voor ik kan weglopen, grijpt hij mijn bovenarm en drukt me in zijn moeders stoel. Hij heeft te veel gedronken. Hij houdt mijn arm in een stalen greep, trekt een envelop uit zijn broekzak en schudt hem met één hand leeg in mijn schoot. Twee kogels en een onscherpe foto van Shen-Li en Suze samen op een terrasje. In de foto zijn twee ronde gaten geboord. In de voorhoofden van de kinderen. Op de achterkant staat: ‘Parents and their offspring should never be in the same family.’
Hij zegt dat hij hen morgen gaat vertellen dat hij hun vader niet kan zijn.
Ik kan geen woord uitbrengen. Door mijn tranen heen staar ik naar het zwarte water beneden mij. Ergens op de bodem van het meer ligt nu een glas van de familie Liu. Ik vraag me af of iemand het morgen mist; of alle glazen in dit huis regelmatig worden geteld.
Als ik eindelijk durf op te kijken, is Jimmy verdwenen.