| |
| |
| |
Des nachts
door L.H. Wiener
Des nachts ligt hij in de gestaag voortdenderende autoslaaptrein op weg naar de Franse stad Brive en kijkt naar buiten, urenlang. Hij ligt voorover op de uitklapbare treinbrits en steunt zijn hoofd in zijn handen. Zijn kinderen en hun moeder liggen te slapen. Van zijn kinderen weet hij het zeker. Van hun moeder weet hij niets zeker, alleen dat zij hun moeder is en hij hun vader. En dat is al heel wat; dat doen veel vaders hem niet na.
Noord-Franse dorpjes hobbelen voorbij als de trein daar om onduidelijke reden vaart mindert, maar pas ten zuiden van Parijs komt het gevaarte goed op gang, om uiteindelijk met daverende vaart de ene na de andere atoomcentrale te passeren, die achter hoge hekken en voorbijflitsende natriumlantaarns geruisloos sinister zijn. Af en toe trekt hij de platte fles whisky, die veilig schoor staat tussen de matras en de wand, naar zijn mond en zuigt er een teug koningswater uit. Zo drinkt hij zich met een snelheid van omstreeks honderdvijftig kilometer per uur langzaam in slaap.
Des ochtends om zeven uur arriveren zij redelijk op schema in het departement hunner bestemming, waar een druilerige regen valt. In de auto op weg naar de camping brengt hij zich nog eenmaal zijn goede voornemens te binnen, die neerkomen op het vermijden van ruzies, het niet claimen van gelijk, een wijninname zoals een goed huisvader betaamt en wanneer mogelijk enkele pogingen tot schrijven. Familie en vrienden vinden het knap dat zij dit ondernemen. En nu al voor de tweede keer.
De camping ligt fraai aan de Dordogne, op de Lethe na zijn favoriete rivier. Enkele honderden meters stroomopwaarts voegt de Vézère zich over murmelende grindbanken bij de hoofdstroom die zich daarna verder westwaarts begeeft langs de steile rotsen van de tot een kloof uitgeslepen vallei. Een uitgelezen plek om een vredig dorpje te situeren, zoals de Fransen zelf al in de middeleeuwen begrepen. Limeuil heet het en hij denkt wel dat hij daar heel oud zou kunnen worden. Heel oud en eenzaam.
In de loop van de dag klaart het op en begint er een periode van stralend weer, waarin zijn kinderen en hun moeder zich zeer vermaken. Er is een zwembad met een glijbaan, maar binnen staat ook een biljart met gaten. Er staan pingpongtafels naast een speeltuin en in een hoek van de biljartzaal lonkt een flipperkast, die in zijn kogelende acties een saloon uitbeeldt in het wilde westen.
Maar de grootste attractie is vanzelfsprekend de rivier, die met onstuitbare oerkracht in kringels en kronkels voorbijglijdt. De oever bestaat uit grote gepolijste kiezels, gebleekt in de zon, de meeste als versteende eieren, die een klikkend geluid voortbrengen als men erover loopt, een passende ondergrond voor deze vakantie. De stenen onder water kan men tot meters uit de kant glashelder zien liggen, ze zijn bedekt met een bruinvettige aanslag, waarover men zich op blote voeten nauwelijks verplaatsen kan. Alleen met schuimrubberen slippers aan heeft men enig houvast en kan men wadend het diepere gedeelte van de rivier bereiken, waar het water op zijn koelst is en de stroom het krachtigst doorstaat.
Naast Fransen wordt het publiek op de camping voornamelijk gevormd door Engelsen en Nederlanders, bijna zonder uitzondering gezinnen met kinderen. Daarop hebben zij hem ook gekozen. De tent is voorzien van een koelkastje en een fornuis
| |
| |
en biedt een ruim onderkomen, verdeeld in drie compartimenten. Ook dat was strategie. In het linkergedeelte slapen zijn zoontje en hij, de mannen. Het middelste gedeelte vormt een buffer van bagage en in het rechtergedeelte slapen zijn dochtertje en haar moeder op een tweepersoonsbed, dat eigenlijk voor ouders is bestemd.
De scheiding heeft hij in zijn brein wel kunnen plaatsen, maar zijn gevoel wil er maar met moeite aan. Zijn verstand is redelijk en snel en sterk genoeg om zijn negatieve emoties te weerstaan, maar het schiet te kort als baken voor zijn koers. Op het langzaam zinkend schip van zijn bestaan is zijn verstand de stuurman en zijn gevoel de kapitein. Het is een taai gevoel, dat maar moeizaam wil doven en zich steeds weer herstelt. ‘Chaos voor de boeg’, heeft hij gedacht, want zo ging het ook na twee vroegere strandingen. Jaren varen op gegist bestek, jaren zwalken op een stille oceaan van whisky en van bier. Alles valt te zeggen in nautisch idioom, maar geen haven komt in zicht. Potare necesse est.
Waarom kon zij niet aanvaarden dat mannen en vrouwen elkaars natuurlijke vijanden zijn en dat elke concessie een voorschot is op het menselijk tekort. Dat eenzaamheid onvermijdelijk blijft, maar eerlijker is dan trouw.
Het zij zo.
Het is gedaan.
Over en uit.
Hij heeft genoeg om voor te leven. Wat heeft hij niet nog allemaal? Zijn leraarschap, hoewel die veldtocht ook ten einde loopt, in een kaalgeslagen en inmiddels onherkenbaar terrein. Zijn schrijverschap, hoewel de openingszin van zijn novelle De langste adem luidt: ‘Wat heeft de literatuur mij anders gebracht dan ergernis en niet ingeloste verwachtingen.’ Kon hij er maar mee stoppen. En schipper is hij, schipper op de Archimedes, zijn stalen sarcofaag. Zeilen als sublimatie van voor altijd weggaan, van de allerlaatste reis. Slotregels van het Gedicht voor mijn dochter: ‘Eens wordt het later, dan zeil je alleen / dan ben ik weg, ik weet niet waarheen.’
Maar bovenal heeft hij zijn vaderschap, dat hem toch nog ten deel gevallen is. Achtenveertig was hij en hij kon zijn geluk niet op. Zesentwintig was zij, toen ze hem kwalijk begon te nemen dat hij meer om hun zoontje gaf dan om haar, een wel zeer geforceerd gelijk, dat voortkwam uit een volslagen onredelijke vergelijking, maar zeker, als hij had moeten kiezen tussen haar en hun zoontje, dan zou hij afscheid hebben genomen van haar. Maar waarom verwierp zij dat dergelijke keuzes slechts op de perrons van Auschwitz gemaakt hoefden te worden? Waarom brak zij af wat helemaal niet stuk was? Dat hun dochtertje nog geboren is, mag een mirakel heten.
Resteert die vermaledijde onrust, die min of meer periodiek opdoemende prikkel in het brein, gevolgd door een langzaam aanzwellende drift in het bloed. In meer algemene zin: die voortdurende bron van overlast, die met het woord ‘seks’ wordt aangeduid. Zonder meer een gebaar van solidariteit in dit opzicht is dan de kiesheid van de moeder zijner kinderen om hier in haar meer lichamelijke nabijheid geen verleidelijke lingerie meer te dragen, maar een soortement van dunne elastieken wielrenners outfit, die halverwege haar dijbenen begint en even onder de navel eindigt. En ook haar badkledij is niet uitdagend, maar uitsluitend ter zake dienend.
Zou men dus mogen verwachten dat met het object ook de lust verdwijnt, niets daarvan, het is eerder omgekeerd, zoals met alles. Wat ooit onderdeel was van een redelijk harmonieus geheel is nu een ontregelende fixatie geworden, die juist in perioden van spanning en wanorde zijn piek bereikt. Dat hij van deze libidineuze drift niet het enige slachtoffer is, vormt slechts een schrale troost. En hoe andere mannen worstelen met dit probleem gaat hem niet aan. Al wordt hij er soms ongevraagd wel mee geconfronteerd, zoals in de roman Disgrace van J.M. Coetzee, die opent met de zin: ‘For a man of his age, fifty-two, divorced, he has, to his mind, solved the problem of
| |
| |
sex rather well.’ Waarna het boek vervolgt met een beschrijving van het wekelijkse bezoek van de hoofdpersoon aan een jonge vrouw met een honey-brown body, die onder de naam Soraya opereert als prostitué.
Maar voor hem, vijfenvijftig, eveneens gescheiden en kampend met hetzelfde probleem, biedt het wekelijks huren van een vrouwelijk lichaam geen soelaas, eenvoudig omdat de verzakelijking van een lichamelijke versmelting tot een monetaire transactie hem tegen staat. Dit heeft niets te maken met ethiek en slechts zijdelings met financiële draagkracht, maar een dilemma is het wel.
En waarom, godbetert, moet nu precies op die Franse camping te Limeuil, waar hij alleen maar naartoe had willen gaan om in zelf gegenereerde vergetelheid twee weken plezier te beleven met zijn kinderen, diezelfde Soraya opdoemen om zich, soepel als een luipaard, driemaal per dag naar de doucheruimte te begeven, met niets anders om haar lenige leden dan een zwartzijden flutjurkje, dat de welvingen van haar totaliteit weliswaar enigszins bedekt, maar ze daarmee nog meer accentueert!
Net niet zien, is meer zien dan er is.
Hij schat haar leeftijd achter in de twintig. Haar dichte zwarte haar hangt in kroezende strengen neer en haar ogen geven licht, zoals die van een roofdier in het schijnsel van de maan. Vast en zeker heet zij niet Soraya en evenmin opereert zij hier als prostitué, althans, dat is niet waarschijnlijk, maar zij zou wel zeer goed in staat zijn, denk hij, to solve the problem of sex. Al valt met meer gelijk te beweren dat zij eerder het probleem veroorzaakt dan er, vooralsnog, een oplossing voor biedt.
Op de tweede dag verschijnt zij plotseling uit het niets bij de rivier, klapt een stoeltje van buizen en canvas uiteen op nog geen tien meter afstand van waar hij zich met zijn gebroken gezin bevindt, trekt een flutjurkje van zwarte zijde over haar hoofd uit, om vervolgens over te gaan tot het oliën van heel haar donkerbruine naaktheid, die in de bedding van haar dijen slechts bedekt wordt door een aan twee kittige strikjes opgehangen driehoekje van zwart satijn. Haar vingers draaien cirkels over haar huid. Haar bronzen borsten glijden veerkrachtig weg onder haar masserende handen en glanzen in het hete licht. Een zoete geur van zonnebalsem, bereikt hem op een zachte zweem wind en bedwelmt zijn gemoed. Het is een ritueel waarvoor hij niet gekomen is en dat hij liever niet zou zien, maar dat hij heimelijk toch moet volgen. Gluren heet zoiets, een vernederend en verwerpelijk gedrag.
‘Tja...’ klinkt het dan, op plagerige toon, achter zijn rug.
Het is de stem van zijn ex-genote.
Een zeker gevoel voor humor kan haar niet worden ontzegd.
Met ingang van de derde dag begint hij haar gangen na te gaan. Zo blijkt zij zich, nota bene, alléén op deze camping te bevinden en verblijft zij in een tent aan de uiterste rand van een glooiend grasveld, met uitzicht over het rivierdal. Zal een vriend zich binnenkort bij haar voegen? Is haar solitarisme slechts van tijdelijke aard? Werkt haar vermoedelijk Noord-Afrikaanse minnaar nu nog aan de lopende band in een Renault-fabriek, om zich in het weekeinde bij haar te voegen? Zoiets?
Op de ochtend van de vierde dag staat hij naast haar in de kampwinkel en merkt dat hij zijn ogen niet van haar kan afhouden, ziet dat zij in een rek naar Engelse tijdschriften kijkt en als zij even later aan de beurt is om een baquette te kopen en een pak lait écrémé en nog wat ander ontbijtmateriaal, blijkt zij een volbloed Amerikaanse te zijn. Afro-American, zoals dat heet. Of deels, want geheel negroïde is zij niet. En dan ineens staat hij veel te dicht naast haar en valt het hem tot zijn ergernis op dat hij aan haar tracht te ruiken, als een hond.
De volgende ochtend bevindt hij zich omstreeks dezelfde tijd op dezelfde plaats,
| |
| |
maar gelukkig herhaalt deze scène zich niet, al was het alleen maar omdat zij ontbreekt.
De eerste natuurlijke mogelijkheid om met haar in contact te komen, doet zich op de zesde dag voor langs de rand van het zwembad, waar hun ligstoelen min of meer toevallig dicht bij elkaar staan. Zo werkt het toeval min of meer zonder opzet mee aan het lot. Haar essentialia zijn daar niet slechts op één plaats bedekt, zoals bij de rivier, maar op drie, zoals door de campingreglementen verplicht, hoewel het woord ‘bedekt’ de werkelijkheid minder accuraat weergeeft dan de formulering ‘summier verpakt’. Zijn dochtertje fungeert bij deze eerste confrontatie op speelse wijze als verbindingsofficier, door haar opblaasbare bal met het groenrode Eurocamp-logo spontaan tussen Soraya's licht gespreide benen te manoeuvreren, waardoor zij even uit haar zonneslaap wordt gewekt, minzaam glimlacht, haar sierlijke voet op de bal tilt en hem zachtjes terug rolt.
‘Here you are, honey...’
Hij steekt zijn hand verontschuldigend naar haar op.
‘It's all right, she's a sweet girl.’
‘You from America?’
‘Yeah...’
‘You stay here long?’
‘As long as the money lasts...’
‘I see...’
| |
| |
Dan zakt ze weer achterover in haar stoel en sluit haar ogen tegen het felle licht. En hij denkt: is dit een hint? Of is dit een zinsbegoocheling van zijn heat oppressed brain?
Hoe zou Casanova dit aanpakken?
Die werkte met geschenken, gouden ballen en dergelijke. Verkapte betalingen.
En Lord Byron, die andere grote minnaar uit de literatuur?
Die werkte met zijn hondenogen en met horrelvoet, maar voornamelijk met zijn roem en zijn charmante handelingsbekwaamheid, die hij met zoveel verve kon ombuigen tot een romantische overrompeling. Zijn eigen hondenogen, mits door een kaars voordelig uitgelicht, hoeven niet onder te doen voor die van Byron en enige charme kan hem, als de nood aan de man komt, niet worden ontzegd, maar wel is hij nu reeds anderhalf maal zo oud als Byron ooit worden zou.
De kinderen vinden vriendjes en verdwijnen soms voor een uur of langer naar naburige tenten of met hun moeder naar het zwembad. En vooral des middags geeft hem dit de gelegenheid zijn grote, ingebonden schrijfcahier voor gaats te trekken, de atlanta a1044-17 / 200 bl, gekocht op 16 juli 1993 en vanwege de invloed van de elektronische tekstverwerker nog steeds niet vol. Hij gebruikt dit register eigenlijk alleen nog op vakanties, of op zijn boot.
Hij zet een strohoed op, haalt zijn trouwe vulpen Excalibur uit het lederen etui, staart enige tijd op het nog lege en getraliede papier en formeert dan het volgende fragment:
‘Het beeld van de vrouw, of liever, het beeld van enkele essentialia van haar wezen, zit de man in zijn brein als een diep ingekapseld, genetisch bepaald en inoperabel gezwel, dat hem bij voorkomende confrontaties tot een dier reduceert, meestentijds een hond. De man die dit ontkent, blaft in het donker. In biochemische zin is de mens niet veel meer dan een scheikundige formule, zoals de schrijver W.F. Hermans eens heeft opgemerkt, al laat WFH in zijn observatie de restrictie in biochemische zin weg, waardoor zijn bewering maar gedeeltelijk op waarheid berust, want een chemische substantie kent geen libidineuze drift. Evenzo levert de uitspraak: “een held is iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest” weinig meer op dan een invalide aforisme, dat slechts een kern van waarheid bezit, tenslotte zou men, zeker in deze tijd van seksueel overdraagbare doodvonnissen, met onverminderde geldigheid, het woord “held” door het woord “minnaar” kunnen vervangen.’
Hij loopt de tent in, opent een fles wijn en neemt uit een cederhouten doosje een sigaar van zijn uit Haarlem meegenomen voorraad. Daarna zet hij zich weer achter zijn schrijfboek en vervolgt:
‘De schrijver Rudy Kousbroek, doctor honoris causa in de wetenschap der wijsbegeerte, beweert in een interview met veel aplomb: “Seks is het achtste wereldwonder”, alsof seks iets is dat door mensenhanden is gemaakt, in plaats van een hormonaal gestuurde geconditioneerdheid. Het achtste Wirtschaftswunder heeft hij hoogstwaarschijnlijk bedoeld. Eerder liet deze geleerde man zich eens ontvallen wel met de helft van de wereldbevolking naar bed te willen gaan. Over libidineuze drift gesproken. Doctor Honoris Kousbroek, laat in dat woord wijsbegeerte het eerste deel maar weg.’
Zo gezeten aan een formica tafeltje in de schaduw van een groepje pijnbomen, ziet hij dan op het pad naar de douches de zoveelste passage van de mooie Soraya en denkt hij onwillekeurig een zinnetje uit zijn vakliteratuur: She walks in beauty, waarbij zij plotseling in zijn richting kijkt en zijn adem stokt.
‘Hi there.,.’ klinkt het op montere toon.
| |
| |
Voor de tweede keer steekt hij zijn hand naar haar op.
‘You look fine today.’
‘Thank you,’ reageert ze obligaat, maar voegt dan toe: ‘I hope not only today...’
En met een luide giechel verdwijnt ze achter de bomen.
En Excalibur noteert: ‘I wanna fuck you...’
Des nachts kan hij de slaap nog maar moeilijk vatten.
Visioenen van wellust en van overgave houden zijn bewustzijn in hun greep en creëren daar geleidelijk een subjectieve werkelijkheid, die slechts binnen in zijn hoofd bestaat en daar de objectieve waarnemingen versluiert en verdringt. Hij kent dit fenomeen, het is zijn solipsisme, dat echter niet eerder zulke proporties aangenomen heeft.
Is dit hoe waanzin werkt?
Overdag maken zij gevieren ritjes door ruw rotsland en bezoeken zij oude stadjes en nog oudere kastelen, maar gedurende al die tijd verzint hij listen en lagen voor wat hij in zijn schrijfboek noemt: ‘De belegering en de inname van dat trotse Troje, dat zich daar zo schaamteloos lonkend verschuilt in het gladde en glooiende landschap van haar buik.’
Toe maar.
Toch is nog niet al zijn relativeringsvermogen opgelost in quasi-poëtische bronst: ‘Er bestaat maar één manier om aan de wurggreep van de seksuele gebondenheid te ontkomen en die is: eraan toegeven, jagen om te leven, maar tegelijkertijd is iedere buit op deze eeuwige jachtvelden de zuiverste vorm van verlies, want hij bestendigt slechts de geketende vrijheid.’
Dan verandert hij ‘geketende vrijheid’ in ‘ontketende onmacht’.
Hij waakt ervoor dat zijn kinderen te weinig aandacht krijgen, maar voelt zich daarover tegelijkertijd schuldig en laf. In de kronkelige straatjes van het middeleeuwse stadje Sarlat neemt hij Soraya tussen de honderden toeristen twee keer waar, in de zekerheid dat zij het niet is en als haar moeder voor zijn dochtertje een zomerjurkje uitzoekt in een moderne middeleeuwse boutique bespeurt hij bij het afrekenen met een jonge verkoopster plotseling Soraya's geur, een weeë, zoetige lucht, die hem tegen wil en dank opnieuw verandert in een hitsige hond.
Vanaf de achtste dag verlaat hij in gedachten des nachts zijn bed en sluipt hij door het vochtige gras geruisloos naar haar tent.
‘Ik kan niet ontvangen’, heette het vroeger in contactadvertenties. Deze Soraya kan wel ontvangen, maar wil het zover komen, dan zal hij toch eerst zijn wens daartoe kenbaar moeten maken. En wie weet smacht zij in haar nachtelijke eenzaamheid wel evenveel naar een minnaar -... wailing for her demon lover... - als hij naar haar.
Hij ligt op zijn rug in het donker en luistert naar het klagelijke roepen van de uilen in het bos aan de overzijde van de rivier. Een uil heet hier een hibou, maar stoort zich daar niet aan. Twee bedden van hem verwijderd ligt de moeder zijner kinderen. Ze ademt rustig en regelmatig. Haar mobiele telefoon staat uit. De binnengekomen berichten bekijkt ze morgen op het toilet. Of bij de wasmachine, waar ze niet ook zijn was doet, alleen die van haar en de kinderen. Hij houdt zijn ogen gesloten en denkt: dit is de laatste keer - en probeert te slapen, maar zijn gedachten glijden af naar Soraya, naar haar bedding.
Dan is er ineens het geschuifel van voeten en kruipt zijn dochtertje bij hem in bed. Ze drukt zich tegen hem aan en zegt dat ze bij hem wil slapen. Hij vraagt waarom. Dan fluistert ze iets. Hij verstaat niet wat. Hij fluistert wat zeg je. Zij fluistert ga je nooit bij ons weg? Hij fluistert nooit.
Wat een vraag.
| |
| |
Met zijn zoontje ontwikkelt hij een wel heel avontuurlijk tijdverdrijf, het avontuurlijkste eigenlijk wat je met een rivier kan doen en dat is je laten meedrijven op de stroom. Vraag het Tom Sawyer en Huckleberry Finn, met dit verschil dat Tom en Huck zich bovenop hun vlot bevonden en hij eronder hangt, als een kiel. Het gaat zo. Samen begeven ze zich te water, zijn zoontje op handen en knieën wiebelend op het luchtbed, dat hij behoedzaam naar het diepere water leidt, zijn handen half steunend op het drijfvermogen van het vlot en zijn voeten voorzichtig tastend over de gladde stenen op de bodem. Zijn zoontje roept uitbundige bevelen. ‘Díeper, pappa!’ schalt het door de stille vallei, ‘Nog veel díeper moet je gaan!’ En de onbedoelde connotatie van die woorden brengt een glimlach rond zijn mond.
Zo zakt hij langzaam weg in de stroom die allengs meer grip krijgt op zowel de boot als op zijn lichaam, totdat het niet meer gaat en het moment komt, waarop hij zich met een ijselijke kreet onder het luchtbed trekt en er zich met handen en voeten aan vastklampt, in één beweging door de slippers van zijn voeten op het canvas werkend, om ze straks bij het zwemmen niet te verliezen. ‘Mamma kijk!’ roept zijn zoontje keer op keer, als ze in de stroom voorbij drijven in de richting van de zee. Zijn moeder zwaait naar hem en zijn zusje rent opgetogen het water in.
Het is een mooi tafereel, waarvan hij weet dat hij het zo altijd weer zal zien, als een dierbare herinnering aan die laatste vakantie met zijn vieren. In de verte verdwijnt de rivier in een bocht uit het zicht en wordt daar ook te breed. Dan zakt hij bijtijds met zijn voeten terug het water in en duwt hij het luchtbed zwemmend uit de stroming naar de kant en samen dragen zijn zoontje en hij de boot over de hete keien weer terug, voor een nieuwe tocht, een nieuwe passage.
Dit wordt een dagelijks vermaak, een nauwelijks te definiëren nautisch geluk, waarbij hij elke keer weer willoos naar de oever loeren moet om Soraya te zien, glimmend en naakt en achterover liggend in de zon, of op haar buik, haar rondingen gleuvend en glad en geduldig.
En dan, eenmaal, op een hete ochtend in de tweede week, gebeurt het ook. Gebeurt in werkelijkheid wat zich in zijn brein al vele malen heeft geprojecteerd. Zij zwaait naar hem. Niet opzichtig, maar onmiskenbaar. En toegegeven, hij zwaait eerst, maar dat doet aan haar gebaar niets af. Kijk, daar aan de oever zit zij, rechtop ditmaal, met haar gebruinde volheid in de zon, haar beide handen boven haar ogen, als een scherm tegen het licht. Zij kijkt naar hem en ziet hoe hij voorbij drijft naar de zee, om daar voor altijd te verdwijnen. En hij kijkt terug en ziet haar daar en kijkt opnieuw en dan, haast als vanzelf, verheft zich plots zijn hand. De groet is snel en kort, zo kort dat zijn zoontje het niet ziet, maar lang genoeg voor haar. Dan laat haar ene hand de andere los om te verrijzen boven haar hoofd, haar vingers wijd gespreid.
En diezelfde middag, als hij iets uit zijn auto nodig heeft, hoort hij onverwachts achter zich haar stem:
‘That's a beautiful car you have there...’
Hij schrikt en kijkt om.
Ze kijken elkaar aan.
‘Is it French?’
Ze draagt witte gympen en een witte Bermuda en een roze bloes zonder mouwen.
‘It's a Swedish car, it's a Saab.’
‘It's nice.’
‘It's a good car.’
Is ze op weg naar de kampwinkel?
Dan ineens legt ze theatraal haar hand met gespreide vingers op haar hoofd en verzucht: ‘Oh, I'm só hot...’
De zon staat hoog aan de hemel, dat is waar, maar toch...
| |
| |
trying to be flexible
Zij bezoeken die dag een kantelend kasteel, hoog op de rotsen te Beynac, waar hij twee foto's van zijn kinderen maakt en het moment daarmee voor altijd aan de tijd ontrooft, ook al is nu zijn aandacht er maar in geringe mate bij. Op de ene foto poseren zij bij een blinkend maar leeg harnas boven in het kasteel en op de andere zitten zij beneden aan de voet van een eeuwenoude plataan, een boom die er al stond toen er nog een ridder in het harnas zat. Nu zit zijn zoontje gehurkt tegen de stam, met een visnet in zijn hand en zijn dochtertje er naast, in haar nieuwe zomerjurkje, ernstig kijkend vanuit een diep verstopt gevoel.
En nog diezelfde dag, terug op de camping, ledigt hij het cederhouten sigarendoosje van de firma Jan van der Pigge te Haarlem, hofleverancier sinds 1800, en legt er een bankbiljet in ter waarde van één honderd euro, alsmede een in foutloos en fatsoenlijk Engels gesteld briefje met een onomwonden voorstel, aangaande ‘a problem you can solve’. De resterende sigaren wikkelt hij in aluminium folie en bergt hij op in een verstevigd compartiment van zijn reistas. Om exact twaalf uur des nachts zal hij zich bij haar vervoegen. Mocht zij op zijn voorstel wensen in te gaan en hem gedurende enige tijd gastvrijheid willen verlenen, dan zou zij dit kenbaar kunnen maken door op dat tijdstip een of ander lichtje in haar tent te laten branden, bij voorkeur een kaars. Anders behoeft zij zich slechts in duisternis te hullen en zal hij haar niet verder lastig vallen.
Een eerlijke zaak in dienstverlening, kortom, die in het werkelijke leven dagelijks
| |
| |
over de hele wereld ontelbare keren wordt gedaan. Toch besluit hij, na enig wikken en wegen, het doosje voorlopig te verbergen tussen de vuile was in zijn bagage, want zoals het woord ‘liefde’ synoniem is met het woord ‘seks’, zo is het woord ‘voorlopig’ synoniem met het woord ‘altijd’ en zo kan hij altijd nog besluiten om het niet te doen. Dat het begrip ‘altijd’ zich hier tot minder dan een halve week beperkt, laat onverlet dat een halve week soms wel een eeuwigheid kan duren.
Hij peilt zijn positie en berekent zijn drift en laat zich uiteindelijk als drenkeling meevoeren op de vloedstroom van zijn verlangen. Deze vrouw is hier uitsluitend voor hem, besluit zijn solipsisme dan, de mooiste vrouw onder de vrouwen en de allerlaatste die hij ooit nog aanraken zal, want zij is ...la belle dame sans merci... speciaal naar Frankrijk gekomen om hem te troosten en om hem te vernederen, twee synonieme woorden voor de erkenning van verlies.
Verlies moet men verbijten, alvorens het te ontstijgen.
En verlies moet men smaken als ware het een overwinning.
Men moet eerst verteren in het vuur van zijn vernedering, om vervolgens gelouterd te kunnen herrijzen uit zijn as.
En zo haalt hij, op de voorlaatste dag van zijn vakantie te Limeuil, het cederhouten doosje weer uit zijn reistas, legt er voor alle zekerheid en vernedering een tweede biljet van honderd euro in en plaatst dit zoenoffer op een stil moment in de namiddag op het formica altaar bij de canvas tempel van Soraya, de donkere wraakgodin.
Om vijf voor twaalf die nacht, als hij nog geen oog heeft dichtgedaan, laat hij zich zo zacht mogelijk uit bed glijden en buigt zich geruisloos voorover door de canvas afscheiding van het slaapcompartiment naar de eigenlijke tentruimte. Daar in het donker ligt zijn condoomloze kleding op het fornuis al klaar. De halfronde ritssluiting naar buiten heeft hij slechts gedeeltelijk gesloten, maar moet toch nog enkele tientallen centimeters verder open, om zonder onnodig geritsel de tent te kunnen verlaten. Hij doet dit als een dief in de nacht, bielsje voor bielsje op de dikke plastic rails.
Als hij eindelijk buiten staat zuigt hij de koele nachtlucht diep in zich op.
Hij is licht nerveus, nu zal hij het weten.
Hij denkt aan haar oliegladde borsten en aan de weeë geur van haar warme buik, waarin hij geheel verdwijnen wil, verdwijnen moet, verdwijnen zal.
Langs de paden branden witte ballonnen op palen. Om geen enkel geluid te maken, blijft hij eerst op het gras, steekt dan pas het pad dwars over en begint daar aan de lange glooiing van het veld naar de rivier.
Zo verdwijnt hij in de duisternis.
Dan, halverwege de oversteek, hoort hij in het donker achter zich, zacht maar dwingend, de stem van zijn zoontje.
‘Pappa...’
Hij blijft staan en kijkt geschrokken om.
Het duurt nog even voordat hij hem ontwaart.
‘Pappa, wat ga je doen?’
‘Ik kon niet slapen...’
‘Ik ook niet...’
‘Heb je me horen weggaan?’
Er valt een korte stilte.
In de verte roept een uil.
Dan zegt hij: ‘Zullen we naar de rivier gaan?’
‘Oké’
Hij legt zijn arm om de jongen heen en samen lopen zij in de richting van de rivier.
|
|