Pessimisme
door Allard Hoogland
Het gebeurde vroeg in de lente van dit jaar, om precies te zijn op 4 april 2004 om 20.55 uur op Net 3. Vier bejaarde heren beklaagden zich in een televisieprogramma van de vpro over de neergang van de beschaving. ‘Niemand leest tegenwoordig Menno ter Braak meer,’ zei een van hen, Kees Fens. Dat was koren op de molen van zijn drie gespreksgenoten, en samen wisten ze menig voorbeeld te noemen van onthutsende onwetendheid en gruwelijke verruwing in onze tijd.
Later die avond opperde Fens, die duidelijk het beste op dreef was, dat het ook jammer is dat de kennis van het christendom tegenwoordig zo wegzakt. ‘Binnenkort moet je bezoekers aan de kathedraal van Chartres uitleggen wat de voor- en wat de achterkant is’, zei hij. ‘Een kathedraal wordt iets als een piramide in Egypte, daar begrijpen we ook niets van’. Wederom kreeg Fens, die jarenlang schreef voor het rooms-katholieke dagblad De Tijd, bijval van de overige drie oudjes, Rudy Kousbroek, H.J.H. Hofland, en Bas Heijne.
En zo werd het een memorabel gesprek over de huidige toestand in de wereld, die bleek neer te komen op een onafwendbare ondergang van alles wat ooit zo mooi was. Maar ik bleef zitten met een vraag, en midden in de zomer zat ik daar nog steeds mee.
Ik ben gaarne bereid om aan te nemen, zeker van mensen die ervoor hebben doorgeleerd, dat vroeger alles beter was, en mooier en gecultiveerder. Maar dan alleen op voorwaarde dat iemand mij vertelt wanneer eigenlijk dat gouden tijdperk van burgerlijke beschaving was, waar cultuurpessimisten bij voortduring aan refereren. Het hoeft niet op tien jaar nauwkeurig, maar ik zou toch graag bij benadering willen weten wanneer die periode viel. Wanneer lazen de mensen wel massaal alle goede boeken en converseerden ze daarover, wanneer liepen ze niet achter de laatste mode aan, wanneer gebruikten ze niet domme buitenlandse uitdrukkingen, en wanneer wisten jongelui zich wel netjes te gedragen? Was het in de tweede helft van de achttiende eeuw, of moeten we toch eerder denken aan de laatste decennia van de negentiende? Of misschien aan de jaren vijftig van de twinstigste eeuw, toen Fens, Kousbroek, Hofland jong waren (en Heijne al oud)?
Eén ding staat vast, het kan in elk geval niet in het begin van de twintigste eeuw geweest zijn, want toen gebeurden er schandalige dingen. In 1913 bijvoorbeeld ging Menno ter Braak, om ons maar even tot hem te beperken, naar de ulo te Winterswijk. Hij reisde de achttien kilometer per spoor, samen met de andere kinderen uit Eibergen en omgeving die na de lagere school doorleerden. Deze jongelui, ongetwijfeld de fine fleur van de jeunesse dorée van de Achterhoek, moesten in een aparte wagon gaan zitten, de zogenaamde ‘boevenwagen’. Een speciale conducteur zag er op toe dat de scholiertjes zich niet overgaven aan hun favoriete bezigheid, het slopen van planken uit de vloer van het rijtuig, om die planken vervolgens door het open raam naar buiten te smijten, bij voorkeur tegen een naast de spoorlijn staande telefoonpaal. Foei! Neen, een burgerlijke elite die z'n kinderen zo slecht opvoedde, die kun je natuurlijk moeilijk beschaafd noemen.
In de jaren dertig van die twintigste eeuw dan misschien? Was dat de tijd dat alle burgers belezen en cultureel angehaucht waren? Neen, toen ook niet. Want Menno ter Braak, om nog maar even bij hem te blijven, had beschamend weinig lezers. De abonnees van Het Vaderland kenden natuurlijk zijn journalistieke werk, maar wie las z'n essays en z'n romans? Dat viel nogal tegen. Misschien kwam dat omdat ze zo vol cultuurpessimistische waarschuwingen stonden over de ondergang van alles wat mooi en gecultiveerd was. Ter Braaks enige boek dat tijdens zijn leven werd herdrukt was Het carnaval der burgers, en dat kende in 1930 een eerste oplage van zegge en schrijve zevenhonderdvijftig exemplaren. Het tijdschrift Forum dat Ter Braak samen met Du Perron redigeerde, hield het slechts vier jaar vol en had krap tweehonderdvijftig abonnees, een aantal waarvoor Hollands Maandblad z'n neus ophaalt.
Kees Fens had het dus mis toen hij verzuchtte dat niemand tegenwoordig meer het werk van Menno ter Braak leest. Zijn fout typeert de cultuurpessimist, die z'n ongenoegen over heden-