Niet meer zomaar ingaan op een speeluitnodiging, ook al kijkt je zoon nog zo gelukkig en is het net of hij er voortaan bij hoort. Liever samen naar het bos, de bieb, de speelgoedwinkel.
Als ik Harrie ga ophalen, vind ik hem wat stil.
‘Hoe ging het?’ vraag ik aan de moeder van Babet.
‘O, prima,’ zegt ze, ‘ze hebben gekleurd en toen wilde Harrie eigenlijk naar buiten, maar Babette wilde liever hier, met de poppen. En toen is Harrie gaan puzzelen, hè Harrie?’
Babette, zegt ze, Babettuh. Van gefröbel met theezakjes is niets te bekennen. Misschien geeft ze haar creaties weg.
‘Was het leuk?’ vraag ik aan Harrie, terwijl ik hem help om zijn schoenen aan te trekken. Hij knikt, geluidloos. In zijn hand klemt hij een opgerolde tekening met een lintje er omheen. Achter het raam staan Babet en haar moeder te zwaaien.
Als we op de fiets zitten vraagt hij: ‘Is papa in Amerika?’
Ik sla linksaf zonder mijn hand uit te steken.
‘Een tijdje,’ zeg ik, ‘net als vorig jaar, weet je nog wel?’
Hij zegt niets.
‘Hoezo?’ vraag ik.
Hij slaat met zijn tekening tegen mijn jas.
‘Hoezo dan?’ vraag ik weer. Mijn hart bonkt.
‘Nou,’ zegt hij.
Ik schakel de versnelling een tandje hoger. ‘Vroeg de mama van Babet ernaar?’ zeg ik luchtig. ‘Vroeg ze iets over papa?’
‘Ja,’ zegt hij, en: ‘Babette heeft een zeeschildpad. Geen echte hoor, mama. Van de Efteling.’
‘Dus jullie hebben gezellig gepraat,’ zeg ik, ‘goh, leuk.’
Ik voel hoe hij zijn hoofd tegen mijn rug aanlegt. ‘Gaan wij ook eens naar de Efteling mam?’
‘Misschien in de zomer.’ Ik overweeg te remmen, terug te fietsen. ‘En wat vroeg ze dan?’ Haar een flinke mep te verkopen met die beschilderde dakpan naast haar voordeur.
Hij blijft stil. Zijn hand schuift onder mijn jack, in de band van mijn spijkerbroek.
‘Hé? Wat zei ze dan? Waar hadden jullie het dan over?’ Ik draai mijn hoofd een beetje naar hem toe. Ik wil het weten, ik wil godverdomme weten wat dat wijf uit hem heeft zitten melken.
‘Dat papa naar Amerika was gegaan.’ Zijn handje schuift dieper, tot bijna aan mijn bilnaad. ‘Maar dat hij nou niet met het vliegtuig was gegaan maar met de auto.’
Ik reik naar achteren, wrijf zijn been. Op de rotonde rijdt een grote vrachtwagen langzaam op ons af. Ik rem, blijf achter de haaientanden staan. Met mijn hand geef ik kleine ritmische klapjes op het stuur.
‘Hou eens op mama,’ zegt hij, ‘ik vind dat niet leuk.’
De autosleutels, in het leren etuitje met opdruk van de garage. Peters hand die ze omklemde. In de gang vier tassen, de betonboor, zijn skischoenen die hij bonkend de trap af had gesleept. Harrie was er niet wakker van geworden.
‘Ik neem maar vast zoveel mogelijk mee,’ zei hij, ‘dan heb je de zolder leeg.’
Tien voor twee in de nacht. Ik gaf de planten water. Hij maakte de achterbank plat en schoof de buizenstoel in de auto.
Half drie. ‘En deze?’ vroeg hij en hij hield een waaier van cd's omhoog.
‘De Jayhawks,’ zei ik, ‘de rest mag mee.’