| |
| |
| |
Operatie aan het Spaarne
door Rob Wentholt
donderdag - Diagnose longkanker. De tumor zit bovenin de linkerlong, achter de aorta. Vannacht en vanochtend werd ik klaargestoomd voor de operatie; omstreeks het middaguur zou het mijn beurt zijn.
Het wachten ging vanzelf, half hyperbewust, half apathisch (gedrogeerd al).
Opeens stond longarts M. aan mijn bed; het was half twee. De operatie kon niet doorgaan: teveel onverwachte noodgevallen legden beslag op de apparatuur. ‘Ik weet wat ze vroeger deden met de boodschappers,’ glimlachte hij.
Ik glimlachte beleefd terug. ‘Wanneer dan wel?’ vroeg ik. ‘Op z'n vroegst morgen.’
Longchirurg L. kwam ook langs. ‘Niet alleen u bent eruit gegooid, ik ben er ook uitgegooid,’ zei hij. Wat erger was liet hij in het midden.
vrijdag - Kennelijk geen operatie vandaag; althans, er worden geen voorbereidingen getroffen. Ik weet niet zeker of het de bedoeling is dat ik het weekend naar huis ga. Kan ik als het eerste helft volgende week wordt niet beter blijven? Tussendoor even naar huis vergt meer wendbaarheid dan ik momenteel opbreng.
De longarts die naar je longen kijkt gaat over je longen, de chirurg die opereert gaat over de operatie, de afdeling die je verpleegt gaat over de verpleging. Dus is niemand verantwoordelijk voor de patiënt. Ik hoop dat iemand langskomt die informatie over de operatie kan geven.
Vijf uur. Ik ben naar de receptie gelopen om zelf actie te ondernemen. Te laat: op vrijdagen gaan de mensen om half vijf naar huis. Dat komt ervan als je niet opdringerig wil zijn.
zaterdag - Vanochtend bij het opstaan drong het pas tot me door dat ze me op ‘weekendverlof’ hebben laten gaan zonder aan de medicatie te denken. Ik al evenmin, met mijn suffe kop. Maar wat stonden ze te sympathiseren aan de receptie gisteravond. Dat zo'n ingrijpende operatie niet was doorgegaan op het laatste moment, dat moest toch verschrikkelijk voor me zijn. Nog nooit hadden ze zoiets meegemaakt. En dat niet eens werd verteld wanneer het dan wel gaat gebeuren, o wat erg!
Een en al medeleven, waar ik niet om vroeg. Over de prednison geen woord.
maandag - Uit mezelf 's ochtends naar M. op zijn polikliniek op fietsafstand gegaan. Voor hem had dat niet gehoeven, er was medisch niets nieuws; hij ontving me hartelijk.
Dat van de medicijnen vond hij niet leuk, de afdeling zou erover horen. Dat ik graag iets van hem had gehoord afgelopen vrijdag verbaasde hem. Het was toch bijzonder dat hij donderdag persoonlijk naar boven was gekomen om te vertellen dat de operatie niet door kon gaan? Hij had het ook aan L. over kunnen laten; het was de longchirurg z'n taak. Toen hij begreep hoezeer een en ander me had aangegrepen kreeg ik zomaar zijn mobiele telefoonnummer. Ik mag te allen tijde bellen. Een sympathiek gebaar. Maar je maakt van zo'n aanbod natuurlijk alleen in uiterste nood gebruik.
Na enige telefoontjes op mijn verzoek kon M. vertellen dat de operatie nu is vastgesteld op aanstaande vrijdag; donderdagochtend moet ik me melden.
| |
| |
woensdag - John P. zei: ‘Er is teveel mis in de wereld vandaag, Irak is daar een van de dingen van, jouw ervaring is er een van de dingen van.’ Toch moet er voor familie en vrienden een element van anticlimax zijn geweest. Leef je net zo intens mee - nu ligt hij onder het mes, nu op intensive care - blijkt dat er niets is gebeurd. Bijna schaam ik me: alsof ik de mensen teleur heb gesteld.
Evengoed is er een merkwaardige stemming van opgewektheid, vreugde bijna, vandaag al de hele dag. Misschien komt het door de temazepam. Eindelijk slaap ik de hele nacht door en word verfrist wakker. Daarnaast is er de neiging die ik nog ken van toen ik enkele jaren geleden ernstig ziek was: meer, directer, zintuiglijker, achteloos en toch vol overgave genieten van kleine waarnemingen.
Vanmiddag kon ik terecht bij Lami, de Turkse kapper in Haarlem vlak bij het station. ‘Als u in het ziekenhuis een kapper nodig hebt kunt u mij gewoon bellen,’ zei hij. ‘Maar op één voorwaarde: u moet weten dat ik daar geen geld voor wil hebben.’
‘U bent een goed mens, Lami, zo zijn er niet veel.’
‘Dat heb ik aan mijn ouders te danken. Die leerden me dat je niet alleen aan jezelf moet denken.’
donderdag - Hetzelfde bed in dezelfde kamer stond voor me klaar. Zelfs dezelfde mensen liggen er nog. De gekke, kleine oude Duitser, die alsmaar ‘Schwester, Schwester’ roept om aandacht te krijgen, en de longemfyseempatiënt die vorige week vrijdag met een acute aanval werd opgenomen; hij mag morgen naar huis.
Het infuus werd aangelegd door een lieve maar onhandige co-assistent die zich voorstelde als Erik. Hij wilde weten welke slagader ikzelf het leukst of meest geschikt vond voor het infuus en op welke hoogte van pols of onderarm ik het wenste. Ik moest het antwoord schuldig blijven. Aandoenlijk slachtoffer van onze tijd, die jongen. Absolute deskundigheidsmacht verruild voor onvoorwaardelijke democratie.
Nicki had zich erover verbaasd dat ik niet van allerlei vooraf had gevraagd. Uit diverse bronnen heb ik nu antwoorden. De operatie duurt waarschijnlijk anderhalf uur, als ze tussentijds weefselonderzoek doen nog langer. De jaap zal lopen van midden op de rug onder de oksel door naar midden op de borst; de ribben worden opengesperd, de long er doorheen getrokken waardoor hij vanzelf klapt. De meeste pijn zal misschien komen van de gekneusde ribben, maar alles doet aanvankelijk pijn. Daarom lig je de eerste dagen onder de pijnstillers; de belangrijkste pijnstiller wordt op de rug aangebracht door de anesthesist, vlak naast de ruggengraat. Longarts M. denkt dat trappen lopen na thuiskomst wel zal lukken.
Ik zei: ‘Wat denkt u, halen ze een of beide kwabben van de linkerlong weg?’
‘We weten nog niet eens of die überhaupt worden weggehaald.’
‘Ja, kleincellig of grootcellig, uitgebreid, ingevreten of uitgezaaid. President Havel van Tsjechië had geluk, die heeft het overleefd. Maar ik heb gelezen dat je een kans daarop hebt van zeg maar 1 op 10.’
M. glimlachte wat en sprak het niet tegen.
Bart bracht op bezoek appels mee en een nieuw scrabblespelletje met gemagnetiseerde lettersteentjes. Toen ik een prachtig zevenletterwoord neerlegde, per abuis gespeld met een ‘v’ in plaats van een ‘f’ (het woord zelf ben ik vergeten) zei hij: ‘Gezien jouw omstandigheden zal ik het voor deze keer toestaan.’ Over deze goedertierenheid was ik verschrikkelijk boos.
Vanavond Messiaens Quator pour le fin du temps beluisterd. We hadden het alleen op een bandje, Bart heeft nu een uitvoering op cd voor me gekocht. De uitvoering is sloom waar de muziek lyrisch moet zijn, gemaniëreerd en daardoor bijna saai waar ritmische begeestering wordt gevraagd. Elke bevlogenheid lijkt deze brave borsten vreemd. Het lukte me niet de ergernis daarover kwijt te raken.
| |
| |
vrijdag - Vanaf halftwee vanmiddag was ik volledig bij bewustzijn, zonder gevoel van suffigheid. Toen ik uit de narcose op een grote zaal van de afdeling intensive care wakker werd, lag ik alleen. Later werd een vrouw naar binnen gerold die door een herseninfarct is getroffen. Haar man kwam mee. Als bezeten probeerde zij zich verstaanbaar te maken, eerst tegen haar man, later tegen het personeel. Er kwamen alleen blafgeluiden. De echtgenoot was er vanavond weer. Uit zijn gebaren blijkt zijn toewijding - woorden heeft hij enkel alledaagse. Later werd nog een vrouw binnengerold die nu een bloedtransfusie krijgt.
Het slapen werd bemoeilijkt door de infusen, sondes, katheders en slangen die uit mijn lichaam hangen, door de alarmgeluiden vanaf de apparatuurtoren, door prikken, zetpillen, bloeddrukmetingen, en door de radeloze kreten van de vrouw tegenover mij, zomaar ineens ter aarde geslagen en nu gescheiden van haar man.
Tot Bart kwam om kwart voor zeven moest ik het met mijn innerlijk leven doen en met strijkkwartetten van Beethoven op de walkman. Opvallend afwezig: agressie, rancune, dépit; ik was op een wat onbenullige manier met mezelf in het reine. Raar, dacht ik, dat vredige gevoel. Ach, ik was nog gedrogeerd natuurlijk.
zaterdag - Gereinigd, verzorgd, bed verschoond, zelf tanden gepoetst. De overbuurvrouw is na een halve nacht afgedwongen slaap murw. Ze probeert niet meer te praten, kijkt af en toe nijdig naar mij. Ze vindt natuurlijk dat ik er niet zou moeten zijn.
Ik moet nagaan waarom de operatie 2,5 uur heeft geduurd, als ze alleen maar een granuloom (vermoedelijk een tuberculoom) met wat aangehecht longweefsel hoefden te verwijderen. Kan het wel kloppen dat mijn stille hoop - het was allemaal niet meer dan een tbc-overblijfsel - toch bewaarheid wordt?
Aan het afdelingshoofd De G. heb ik gevraagd wat hij dacht. ‘Nou, wat longchirurg L. zei: een infectie van vroeger, zo'n overgebleven granuloom.’ Het lijkt te mooi om waar te zijn.
Hier komt De G. net aanlopen.
Hij zegt: ‘Het duurde zo lang omdat ze voorzichtig alles moesten aftasten voordat ze zeker wisten dat het dat alleen was. Bovendien zat het vast aan de boog van de aorta, en lossnijden is dan een heidens karwei; als je dat niet goed doet, ben je zo acht uur verder.’
Wat een onbevangen mens is deze intensivist. En hij geeft zonder enige reserve alle informatie de je behoeft. Longarts M. doet graag een beetje geheimzinnig; alsof hij daar gezag aan ontleent.
Chirurg L. kwam langs. Kennelijk had hij me al verteld dat hij een granuloom heeft verwijderd, geen tumor. Onvoorstelbaar dat ik dat niet eerder opgeschreven heb.
‘U mag nu ook niet al te optimistisch zijn,’ waarschuwde hij, ‘de patholoog-anatoom heeft het laatste woord; in elk geval heb ik de long schoon achtergelaten.’
23.30 uur. Terug op de afdeling. Overmoed wordt beboet. Naarmate de avond vorderde kreeg ik steeds meer last van pijn in ribbenkast en longen. Het was me al opgevallen dat ik veel bloedde op mijn rug; ik liet er naar kijken. De epidurale katheter was teveel verschoven en moest worden verwijderd. Gewone morfine moet nu volstaan.
zondag - De knotse kleine buurman, Belín heet hij, heeft gevoel voor humor. Als hij vertelt over zijn hond roept hij luidkeels ‘Löttchen, Löttchen’ en blijft daar zelf over gniffelen. Hij ligt hier al maanden; het wachten is op een plaats in een verpleeghuis.
Mijn pijn valt niet mee; van de parmantige opschepper op intensive care is niet
| |
| |
veel over. Ik probeer de morfine te matigen. Vanaf 11 uur vanochtend had ik nieuwe kunnen vragen. Het leek beter om wakker en beweeglijk te blijven voor het bezoek; ik hield het uit tot halftwee.
maandag - De benauwdheid werd steeds erger; ik had veel last van pijn; ook heb ik twee keer gebraakt, onverwacht. Een enorme knoeiboel; het bed moest beide keren worden verschoond.
Meer prednisolon, meer morfine. Bezoek had niets aan mij, raakte in de war; opeens was de dood geen abstracte gedachte meer. Concreet, alsof hij je de hand wilden schudden zo nabij.
dinsdag - Afgelopen nacht werd ik door een dwangredenering achtervolgd, zo een die haar voltooiing zelf in de weg staat. Als het nu om iets belangwekkends was gegaan!
Ik wilde via een onverbiddelijke maar ingewikkelde logica, met gebruik van indirecte bewijzen aantonen dat Nicole Kidman haar Oscar voor The Hours via de slinkse wegen van Moulin Rouge onverdiend had afgedwongen. Steeds opnieuw verzon ik dezelfde constructie uit het ongerijmde; op het beslissende moment kwam het bewijs niet af. Onderwijl alsmaar meer de pest aan dat mens natuurlijk.
Tegelijk verzonk ik in aanbidding voor haar volmaakte lijf zoals dat te zien was in Eyes Wide Shut. Een film waarin ze trouwens prachtig acteerde. Door de voortdurende herhaling van dit thema zonder oplossing raakte ik zeer gefrustreerd. En uitgeput. Het bleef uren doorgaan.
Misschien daardoor was ik vanochtend niet op mijn qui vive en heb ik als een ouderwets gezagsafhankelijk mannetje ingestemd met een volledige kuur tegen gereactiveerde tbc. Achteraf boos op mezelf. Zo'n zware antibioticakuur van zes maanden, direct drie dagen na de operatie, terwijl nog niet eens is vastgesteld wat ik heb? Kan mijn lichaam dat al aan; en waarom zou dat nu al moeten?
Buurman SchwesterSchwester is een ramp overkomen. Er is tegen zijn zin - buiten hem om, zogezegd - een urinekatheter bij hem ingebracht. Begrijpelijk; hij kwam steeds minder vaak zijn bed uit, om de haverklap moesten de verpleegsters zijn bed verschonen. Eerst protesteerde hij heftig; buiten zichzelf van opwinding. Nu probeert hij alleen nog maar het ding er uit te rukken en roept smekend Schwester, Schwester. Van zijn uitbarstingen van humor is niets over.
Tijdens het bezoek van John P. hadden we het even over een uitspraak van Frits Bolkestein - ik meen in Hollands Maandblad niet lang geleden. Domme mensen zouden praten over mensen, middelmatige mensen over gebeurtenissen, intelligente mensen over ideeën. Ik stelde daar tegenover dat complete mensen over alle drie de onderwerpen praten en dat altijd maar over ideeën praten een vluchtreactie is van intellectuelen die zich slecht op hun gemak voelen onder mensen (Bolkestein is daar een voorbeeld van). Zoals alleen over ordinaire dingen praten een vluchtreactie is van onhandige kunstenaarstypes.
Waarover praten ziekenhuispatiënten en hun bezoekers vanzelf? Wel of juist niet over de ziektes? Dat heeft bepaald niet alleen met verschillen in intelligentie te maken.
Een uur nadat bij buurman SchwesterSchwester de katheter was ingebracht kwam een lange vrouw in een zwart broekpak bij hem op bezoek. Ze stelde flemerige vragen die belangstelling wilden suggereren. Hij reageerde niet, ze ging maar door.
Ik kon het niet langer aanhoren. ‘Hij is niet erg aanspreekbaar op dit moment mevrouw, er is net een katheter bij hem ingebracht,’ liet ik haar weten.
| |
| |
Zonder mij zelfs aan te kijken, riep de dame: ‘O meneer Belín, wat erg voor u.’
Ik had haar een onderwerp aan de hand gedaan. Ze bleef doorzagen. ‘Het enige wat u kunt doen is er niet over denken. Er niet over denken hoor, meneer Belín!’ Alsof dat niet de manier was om te garanderen dat hij aan niets anders dacht.
Meneer Belín negeerde haar. Zij gaf het op, verwijderde zich van zijn bed zonder hem te groeten. In het voorbijgaan stak ze me de hand toe.
‘Mag ik me even voorstellen’, zei ze, ‘ik ben de maatschappelijk werkster van het ziekenhuis.’
woensdag - 5 uur 's ochtends. Ik sliep toch niet meer; gewoon wat bij je opkomt noteren is prettig en vertrouwd. Het soort dingen waar een mens een wat is het leven goed-gevoel aan ontleent.
Nachtzuster Pauline bracht zomaar een kop thee. Ze sprak vermanend dat mijn lichaam slaap nodig heeft maar zette toch de ruggensteun achterop het bed rechtop en zei: ‘Daar had u me best voor mogen bellen, hoor.’
De buurman kreunde: ‘Schwester, ik moet plassen.’
‘Plast u maar, meneer Belín. U kunt nu plassen zo veel en vaak u wilt.’
Meneer Belín is een ander mens geworden. Vannacht hoorde ik hem huilen van verdriet. Het was geen zelfmedelijden, het was verdriet.
Roerend vond ik gisteren hoe leerling-verpleegster Suzanne, onder toeziend oog van Aniska, haar vaardigheden trainde door mijn operatieverbanden te verversen. Haar hele wezen ademde: ‘Wat is dit werk boeiend, ik wil goed worden in mijn vak.’
Gesprekje met Pauline.
‘Schrijft u een lange brief?’
‘Ik houd een dagboek bij.’
‘Dan komt u al zoveel slaap tekort en dan besteed u tijd aan zoiets.’
‘Anders zou ik naar muziek luisteren of een boek lezen of tv kijken. Ieder mens is weer anders, ik moet altijd iets omhanden hebben.’
‘U bent niet iemand om voor zich uit te staren.’
‘Nee. Behalve als ik me beroerd voel natuurlijk.’
De longfoto was goed, zei zaalarts H., maar dokter M. moest mijn longfoto nog goedkeuren.
‘Wilt u tegen dokter M. zeggen dat ik hem nog graag even wil spreken?’
‘Vandaag? Ik weet niet of dat zal lukken.’
‘In elk geval telefonisch dan. Ik weet nog helemaal niet waarom ik eigenlijk een volledige behandeling voor gereactiveerde tuberculose moet ondergaan, terwijl die gisteravond al is begonnen. Het is nog niet eens zeker wat ik heb. En waarom nu opeens zo snel, terwijl ik die tbc dan toch al tijden moet hebben.’
‘Maar er is toch ook weefsel naar de microbioloog gestuurd? Die heeft een tuberculeuze bacil gezien; dokter M. is daarbij geweest.’
‘Waarom heef hij me dat niet gewoon verteld?’
Om 2 uur kwam longarts M. wel degelijk zelf; hij assisteerde bij de verwijdering van de luchtdrain. De vochtdrain gisteren heeft H. op eigen houtje gedaan, met alleen verplegend personeel erbij. Hij is wat onzeker, de hechtingen die nu moesten worden losgemaakt waren in het vlees gaan zitten en niet allemaal even gemakkelijk los te peuteren. M. deed nu het fijnere werk.
Ik vertelde gekscherend hoe ik tegen alle bezoekers had opgeschept over het griezelgevoel gisteren toen de vochtdrain langzaam mijn lijf uit werd getrokken, zeker een meter lang. Het moet duidelijk zijn geweest dat ik er tegenop zag die gemene sensatie opnieuw te ondergaan, al deed ik stoer. Het kan zijn dat M. extra verdovin-
| |
| |
porto
gen heeft gegeven; als dat zo is was het bijzonder aardig van hem. In elk geval was het uittrekken van de buis vandaag een fluitje van een cent.
M. trok deze keer volop tijd voor me uit. Hij dacht dat hij me had verteld over het microbiologisch onderzoek. Hij had er persoonlijk op gestaan dat de patholoog-anatoom weefsel doorstuurde naar de microbioloog voor tbc-onderzoek. De zware medicatie is nodig om te voorkomen dat het een volledige tbc wordt. Vroeger werd daar acht à negen maanden voor uitgetrokken, nu zijn het er nog maar zes. ‘Het is natuurlijk wel gif,’ gaf hij toe. Vooral voor de lever. Vóór de operatie had hij me verzekerd dat alleen kankercellen oplichten bij een pet-scan. Nu had hij het nog eens nagevraagd. Inderdaad lichten niet alleen kankercellen in de longen op bij impregnatie met geprepareerde suikeroplossing, ook tuberculeus weefsel doet dat. Hoera! Zekerheidshalve heb ik hem verzekerd dat ik ook slecht nieuws meteen wil weten.
Om 4 uur arriveerden Barts ouders. Net op dat moment belde Fleur uit Londen. Aan Truus en Ad wilde ik uitleg geven over Fleur. Toen ik vertelde hoe Fleur Barts e-mail nauwelijks had durven openen, was ik plots vervuld van medelijden met mezelf. Mijn lijf begon te trillen, tranen schoten me in de ogen.
Truus zei niets: haar gezicht brak aan diggelen. Nu viel het snotteren helemaal niet meer te bedwingen. Dat me dit uitgerekend bij Barts ouders overkwam! Onhandig at ik van de verse aardbeien die zij voor me hadden meegebracht en bood ook hun er van aan.
Daarna vertelde Truus - voor het eerst - hoe haar vader op zijn sterfbed aan Ad excuses had aangeboden dat hij hem ten onrechte nooit had geaccepteerd. Waarna zij vertelde - voor de zoveelste keer - over haar vorige verloofde die in de nadagen van de bezettingstijd is doodgeschoten in haar bijzijn. En Ad vertelde - alsof het de eerste keer was - dat zijn familie helemaal niet van minne afkomst was; hoe zijn va- | |
| |
der in de Eerste Wereldoorlog alles verloren had door te investeren in de Russische spoorwegen, hoe de familie, rijke distilleerders uit Delft, hem een drankwinkel in Amsterdam had bezorgd en hoe die zaak in de crisisjaren failliet was gegaan. ‘Mijn vader was geen zakenman, iedereen mocht op de pof blijven kopen.
donderdag - Ik ga snel vooruit. De fysiotherapeut begon gisteren met me; vanochtend stond hij ervan te kijken hoe ik met het trappenlopen al van onze twaalfde tot de topverdieping, de vijftiende, ben geklommen. Steunend op hem, dat wel. Als hij vanmiddag weer komt, zal ik vragen of het onrealistisch is te denken dat ik over een week van Zandvoort naar hier kan fietsen om de grote hechtingen te laten verwijderen. Niemand zei gisteren iets toen ik aankondigde dat te willen doen; later vroeg ik me af of ik te overmoedig was.
Ik wachtte op transport naar de afdeling radiologie. Daar verscheen leerling-verpleegster Suzanne met een rolstoel.
‘Ik kom u halen voor de longfoto.’
‘Oké, ik trek mijn kamerjas aan.’
Zij wilde me in de rolstoel zetten. ‘Dat stukje naar de lifthal loop ik wel.’
‘Maar ze wachten op u!’
‘Kunnen ze niet nog een minuut wachten? Ik wacht al de hele dag.’
Het was precies de tijd voor mijn pillen. Suzanne vond dat dit nu niet meer kon: ‘Ze zijn onderweg.’
Vanwege een tekort aan kalium mag ik maar anderhalve liter vocht per dag; de pillen wegwerken met minimale slokjes water lukte opeens moeilijk. Ik mopperde: ‘Dat komt ervan, als je me zo opjut.’
Ik liep naar de lift, zij achter me aan met de rolstoel. Er was niemand van de transportdienst.
‘Wat is dát nou, waarvoor heb je me eigenlijk zo opgejaagd?’
‘Ze zeiden dat ze onderweg waren.’
‘Dat is niet goed Suzanne, dat moet je zo niet doen. Ik kan me voorstellen dat je je werk goed wil doen en dat patiënten soms moeilijk in beweging zijn te krijgen; maar je moet mensen niet opjagen.’
Suzanne liep boos weg, ik ging in de rolstoel zitten wachten. Het duurde nog even voor de juffrouw van het vervoer verscheen.
Het onprettige gevoel Suzanne een pedant standje te hebben gegeven duurde langer.
vrijdag - 2.40 uur. Met hulp van een inslaaptablet sliep ik om halfelf in, ruim voor twee werd ik wakker om te plassen. Daarna hield het hijgen, geratel, gerochel van de buurman me uit de slaap
Hoezeer de geluiden door het donker ook worden vergroot, het licht doe je er niet voor aan. Onwerkelijk, denk je wel, zo luguber, alleen. Hij alleen, ik alleen. Vlak naast mij dat gevecht om adem van iemand die dood ligt te gaan. Niet op dit moment misschien nog, over enkele dagen is het zeker zo ver.
Hoe kan het dat iemand die anderhalve meter van me vandaan ligt net zo ver weg blijft als al die oorlogsslachtoffers duizenden kilometers ver in Irak? De verpleegsters verwenden hem; hij krijgt af en toe bezoek van een Nederlands stel op leeftijd, hartelijke, eenvoudige mensen die fruit brengen en zijn was voor hem verzorgen; een dochter belt regelmatig uit Duitsland. Al heeft hij niet eenmaal het woord tot me gericht, ik voelde van meet af aan sympathie voor dat gekke mannetje. Nu is hij afgeschreven; voor intensive care komt hij niet in aanmerking, voor een verpleeghuis is het te laat.
Nog geen vis kon ik de kop afhakken als jongmens; nu kan ik meneer Belín hier
| |
| |
vlak naast mij bijna negeren. Ik doe het licht aan, maar voor iets anders: een dankwoord aan de uitgenodigden van een fantasieverjaarsfeestje in mei. Uitgenodigd worden speciaal degenen die me gedurende dit ziekenhuisverblijf hebben bezocht of nog komen bezoeken. Ik heb nooit eerder beseft hoeveel dat betekent.
Ik bedenk een welkomstwoord. Allereerst mijn eregasten, aan wie ik dank dat ik hier sta. U, longchirurg L., hebt niet alleen met grote expertise en precisie een granuloom met aanhangend longweefsel uit de boog van de aorta losgesneden, u bent als sympathiek mens ook voor een kennismaking langs geweest de middag voor de operatie en de volgende middag stond u weer bij mijn bed om uw excuses aan te bieden en uit te leggen waarom de operatie niet door kon gaan. Nadat de operatie wel was doorgegaan verscheen u op intensive care tweemaal aan mijn bed, de middag na afloop en ook de ochtend daarop, u vertelde wat u had gedaan en wat de mogelijkheden waren, op een vriendelijke, duidelijke manier. Het heeft mij zeer getroffen. Tot u, longarts M. heeft mij in eerste instantie het toeval van uw maandagochtend-kliniek in Zandvoort en de verwijzing door de huisarts gevoerd. Wat een gelukkig toeval, wat een schot in de roos! Naast een bekwaam specialist trof ik een mens, een voor anderen openstaand mens. Ik prijs me gelukkig me juist aan u te hebben overgeleverd. Overleveren moest ik me immers toch? Het is nooit te laat om geluk te hebben in het leven.
Tot de aanwezige familieleden en vrienden werd op vergelijkbare geëxalteerde wijze het woord gericht. Nu maar hopen dat de uitslag van het p/a onderzoek, die voor vandaag is beloofd, klopt met wat ik in deze feestrede aanneem.
Het is intussen tien voor zes geworden. Ik ben wel moe. Zo meteen begint de ziekenhuisdag. Met buurman Belín zijn ze al bezig. Hij wordt verplaatst naar een kamer met speciale zuurstofvoorzieningen.
Zaalarts H. kwam om elf uur langs om te vertellen dat hij goed nieuws had. De p/a heeft ‘met de beste wil in de wereld’ geen kankercellen kunnen vinden.
Dat is niet goed nieuws, dat is schitterend nieuws. Als ik Bart bel zullen we van ontroering vast snotteren. Ik kan nog niet bellen, de telefoonnummers zijn ligplaatsgebonden. Ik had net mijn ligplaats aan de kant van de gang verruild voor de verre kant naast het grote raam. Mijn oude telefoonnummer is afgesloten, het nieuwe laat op zich wachten.
Raar dat M. het overbrengen van het prachtige nieuws aan H. heeft overgelaten. Raar? Ik begrijp er niets van. Of die man gaat zo in eigen besognes op - levensgroot bord voor zijn kop, berooid van welk invoelvermogen dan ook - dat hij opnieuw geen idee heeft wat dit soort nieuws voor een patiënt betekent. Of hij schaamt zich alvast voor de onvermijdelijke vraag of de zware operatie eigenlijk wel nodig was.
Redenen om de vreugde te temperen zijn er wel. Onverwacht ben ik opeens vanochtend zwaar kortademig en veel benauwder geworden. Wat kan dat nu weer zijn?
Opnieuw te optimistisch geweest, ten onrechte cocksure. Wandel- en ademhalingsoefeningen zijn van de baan: de fysiotherapeut kon onverrichter zake vertrekken. De goede longfoto van gisteren is achterhaald. H. heeft al geregeld dat er vanmiddag een nieuwe wordt gemaakt.
Bart heb ik toch nog omstreeks het middaguur bereikt. Zoals verwacht stokten ons beider stemmen. Hij zei: ‘Ik ga iedereen bellen.’
Ik zei: ‘Ik voel me een ter dood veroordeelde die gratie heeft gekregen.’
Wat zal ik doen met het teruggegeven leven? Voorlopig niets natuurlijk. Daarvoor vraagt de nieuwe benauwdheid te veel aandacht, daarvoor heb ik trouwens van de operatie nog te veel pijn.
| |
| |
Dominee K., een wat opdringerige man, 71 jaar, met emeritaat, toch waarnemend predikant in U., nam onuitgenodigd plaats bij mijn bed. Hij meende recht op mij te hebben; blijkbaar heb ik de ochtend van de operatie die niet doorging uitvoerig met hem gepraat. Dat moet in versufte toestand zijn geweest, ik heb er geen herinnering aan.
Het bezoek van de dominee was eigenlijk voor mijn ex-buurman bestemd; Belín woonde in U.. Belíns dochter woont in Bremen. ‘Zij is wel bij hem betrokken, ze is onlangs een week geweest, en ze belt elke dag.’ Ik kon de dominee vertellen dat haar vader de afgelopen dagen de telefoon niet meer heeft opgenomen. En zojuist heb ik een verpleegster horen zeggen dat de dochter vanmiddag al komt. Het is gedaan met het Schwesterbaasje.
De kortademigheid neemt toe; ook korte eindjes lopen wordt inspannend, slopend zelfs. H. heeft zuurstof in een slagader gespoten. Of verbeeld ik me dat maar? Ik heb het gevoel dat vannacht toen ik in het donker wakker lag en luisterde naar het gieren naast me William Blake's onzichtbare worm buurman Belín leeg heeft gezogen, daarna, onverzadigd, mij heeft besprongen.
En met zijn liefde, donker, geheim
De vertaling is van mezelf. Ze doet heel vanzelfsprekend aan. Zou iemand beseffen hoeveel problemen er moesten worden opgelost?
Het loopt tegen drieën, van de röntgenafdeling ben ik al terug.
Ik werd begroet met: ‘Alweer? Komt u elke dag?’
‘Ja, daar lijkt het op. De foto's van gisteren waren goed, die van vandaag worden dat niet.’
Nu moet ik ook nog naar Nucleair voor een perfusie-ventilatiescan. Gealarmeerd was M. toch even komen kijken. Hij probeerde warempel eerst mij, of zichzelf, wijs te maken dat de benauwdheid bij de normale genezing hoorde; ik was immers pas geopereerd, heb bovendien een structureel verminderde longcapaciteit van maar 55 procent door chronische bronchitis.
Ik geloof dat ik hem een beetje meewarig heb aangekeken. ‘Nee, er is een abrupte achteruitgang vergeleken met eerder vanochtend en de afgelopen dagen.’
Nu vermoedt hij een postoperatieve longembolie; de scan moet dat bevestigen.
Hoe ongelooflijk het ook klinkt: over het feit dat ik geen kanker heb zei M. nog steeds niets. Ik sprak zelf maar het verlossende woord. ‘Die longembolie, als dat de prijs is die ik moet betalen voor de zegen van een relatief onschuldige gereactiveerde tuberculose in plaats van longkanker, dan heb ik dat er graag voor over.’
M. glimlachte zo'n beetje.
zondag - De driepersoonskamer hoef ik momenteel met niemand te delen. Ik lig aan de buitenkant: de wand is één doorlopend raam met uitzicht. Ik zie het Spaarne, de kalme stroom gevouwen in een bocht; gebouwen in een park dat in deftiger tijden een landgoed zal zijn geweest; een aanvang van de Haarlemmerhout; veel da-
| |
| |
porto
ken van Heemstede maar niet storend; en als je langs ons ziekenhuis heenkijkt achter het verre groen van bos ook nog duinverheffingen, daarachter zelfs, klein, uitsteeksels van Zandvoort. Ik verlang naar huis.
maandag - Ik had vandaag naar huis zullen gaan, mijn lever is niet goed; het wordt woensdag.
Een man van middelbare leeftijd ligt nu waar ik eerst lag, aan de andere kant van het vertrek. Vrouwen, een echtgenote, dochter, zuster, zweven om hem heen. Het middenbed waar de kleine Belín lag is leeg gebleven.
De nieuwe patiënt is opgenomen voor een beentrombose; in januari lag hij ook al op deze verdieping, toen met een herseninfarct: zijn linkerzijde is verlamd. Oorspronkelijk was hij op de longafdeling terechtgekomen vanwege longkanker, daarom ligt hij nu elke keer hier. Voor de kanker kreeg hij chemotherapie.
Hij is niet geopereerd. Zou hij beseffen dat zijn dagen geteld zijn? Naïef is hij niet. Over mijn operatie deed hij cynisch. ‘Waarom hebben ze niet eerst een stukje longweefsel laten onderzoeken?’
Hij denkt dat er belazerij in het spel is. Door mij of door de artsen, dat werd niet helemaal duidelijk.
dinsdag - De nieuwe patiënt heet Bob, hij is jarig vandaag; ziet Abraham zelfs. Hij heeft een heel lieve vrouw. Zachtheid ligt als dons om haar heen. Iets na negenen was zij er, met een grote voorraad taartjes (ook ik werd bedacht) en een enorm exotisch bloemstuk.
Na de bloemen kunstig te hebben gearrangeerd vroeg ze: ‘Vind je het mooi?’
‘Ik moet plassen,’ zei hij kregelig. Hij wilde naar de wc maar kon niet zonder haar steun.
| |
| |
In de gang om het lopen te oefenen, kwam ik longchirurg L. tegen; hij keek dwars door me heen. Het was niet dat hij me niet herkende; hij had besloten me niet meer te kennen, ik was voltooid verleden tijd.
Best begrijpelijk allemaal, er zal jaren ervaring achter zitten. Toch verkeerde ik even in een toestand van shock; de tegenstelling met zijn warmte en belangstelling na de operatie was zo groot.
's Avonds. Dat lieve van Bobs vrouw is authentiek. Het dient niet om iets te verbergen of te compenseren, en ook niet om een leegte te vullen. Zij is zo.
De broodmaaltijd van halfzes werd gezamenlijk door ons drieën aan het kleine eettafeltje in de kamer genuttigd. Zij is van Belgrado. Nog in de tijd van Tito kwam ze hier op vakantie met een vriendin. Ze ontmoette hem, werd verliefd en is nooit meer in Servië (Joegoslavië zei zij) teruggeweest.
Een stilte viel.
‘We zijn zeven jaar geleden gescheiden,’ zei Bob.
Zij zei: ‘Ik ben altijd van hem blijven houden, ik heb altijd geloofd dat hij eens terug zou komen.’
Nu zijn ze van plan te hertrouwen.
Hoe lang heeft hij nog te leven? Zij vecht voor hem. Het ziekenhuis wilde hem de komende dagen terugsturen naar de Boerhaave kliniek, waar hij revalideert. Hij verafschuwt het daar. ‘Je moet uren in de rij staan om onder begeleiding een plas te kunnen doen’. Zij heeft ervoor gezorgd dat hij hier mag blijven tot vrijdag; de paasdagen mag hij naar haar. Pas de dinsdag daarna hoeft hij naar Boerhaave terug.
woensdag - Ik ben wat van slag. Op mijn vraag wat er zou zijn gebeurd als ik niet ziek uit Thailand was teruggekeerd en foto's waren gemaakt, stelde longarts M. dat er twee mogelijkheden waren; de eerste leek zijn zelfbescherming te dienen, de tweede klonk reëel. Of de gereactiveerde tbc had zich gemanifesteerd en het verloop zou zich hebben voltrokken ongeveer zoals nu (plek op de long die in elk geval operatief moest worden verwijderd). Of mijn eigen afweerreacties waren effectief in werking getreden en ik zou niets hebben gemerkt. ‘Ik zeg het maar zoals het is,’ zei hij erbij.
Gezien mijn vitale gesteldheid lag de tweede mogelijkheid voor de hand. Nu ben ik een wrak, met een door een overbodige operatie verzwakt lichaam, een tuberculosekuur die mijn lever en misschien ook andere organen aantast en een longembolie die permanent kan worden erbij.
M. heeft het goed bedoeld maar is verregaand onzorgvuldig geweest. Hij verwees naar mijn rookverleden (al ben ik zestien jaar geleden volledig gestopt) en opperde ‘wij hebben dagelijks longkanker om ons heen’ als vanzelfsprekende en afdoende redenen om zonder meer aan te nemen dat ik longkanker had.
Hij hield alle opties open, stelt hij nu. Uit mijn statusboek (het lag bij me op schoot als ik voor onderzoek naar andere afdelingen werd vervoerd) weet ik dat hij heel vroeg al - het staat er levensgroot - de foutieve diagnose longtumor heeft gesteld.
‘Het is niet ongewoon dat voor longkanker wordt geopereerd en vervolgens bij onderzoek geen kankercellen worden aangetroffen,’ zei hij vanochtend ook nog. Van de afdeling weet ik dat ze zoiets niet eerder hebben meegemaakt.
Bart komt zo meteen om me naar huis te rijden. Eerst worden nog de hechtingen verwijderd door hoofdbroeder Marco. ‘Twaalf dagen na de operatie kan evengoed als veertien,’ vond hij.
‘Ik had het ook wel gekund hoor,’ zei zaalverpleegster Mariska.
|
|