menen waren op zoek naar kunstwerken uit de nationale verzameling, die door de vader van de laatste koning Michael, prins Carol en zijn maitresse Madame Lupescu in ballingschap waren meegenomen. Ik wist dat mijn vader, die voor zijn pensionering directeur van het Haags Gemeentemuseum was, de Roemenen wel eens had laten weten dat enkele van die schilderijen hem waren aangeboden. Destijds had niemand gereageerd, maar nu kwamen ze er via mij op terug. De vraag was of ik ze met mijn vader, die inmiddels in München woonde, in contact kon brengen.
En zoals dat gaat, kwam van het een ook het ander. De Pops werden vrienden van ons, kwamen wel eens eten of gingen mee op een tochtje in het land, andersom werd ik door Sabin wel eens uitgenodigd voor een lunch of diner in een net Haags etablissement. Dan wilde hij vooral over de handelsbetrekkingen tussen Roemenië en de EG van alles weten. Wat ik hem erover kon vertellen, had ik ook maar uit van allerlei blaadjes en openbare stukken, maar als inmiddels gekozen afgevaardigde had ik daarvan waarschijnlijk een beter overzicht dan een buitenstaander.
Toen Pop werd teruggeplaatst naar Boekarest stelde hij me voor aan zijn opvolger. Die nodigde me na een tijdje uit voor een etentje bij het nu niet meer bestaande restaurant van Saur, boven de Oesterbar op het Voorhout. Ik ging daar op de afgesproken tijd heen, maar de Roemeen kwam niet opdagen. Dat was een beetje pijnlijk. Afgezien van de prijs zag ik ook op tegen het vooruitzicht in mijn eentje te gaan zitten schransen. Na een uurtje ben ik maar weer naar huis gegaan, probeerde de man nog te bellen, maar op de Roemeense Ambassade werd de telefoon niet opgenomen.
De volgende dag stond ik net mijn auto voor vertrek naar Brussel of Straatsburg in te laden toen ineens de Roemeen langs kwam joggen. Ik schoot hem aan om te vragen waarom hij niet op de afspraak was verschenen, maar hij maakte grimassen en holde door zonder iets te zeggen. Pas in de auto op weg naar Brussel bleek waarom: het radionieuws meldde dat België en Nederland een aantal Roemeense diplomaten wegens spionage hadden uitgewezen. Op de een of andere manier voorvoelde ik dat ik daarover nog wel meer zou horen. Dat bleek een aantal maanden later toen ik werd gebeld door iemand die met me wilde spreken maar door de telefoon niet wilde zeggen waarover. Op mijn vraag of hij van de bvd was en of het over de Roemeen ging, maande de beller mij subiet daarover te zwijgen.
Toen de man - een verbluffende vleeswording van opvallende onopvallendheid - eenmaal aan mijn bureau zat, bleek dat mijn naam was genoemd door een overloper in Brussel. Die had onthuld dat de Roemeense spionageactiviteit vooral was gericht op de navo en de EG. Ik weet niet of dat iemand verraste, maar feit was wel dat de overloper had gemeld dat er inzake de EG in Den Haag contact was gelegd met een lid van het Europees Parlement. Dat was ik dus.
Na mijn stellige verzekering dat ik geregeld was uitgenodigd naar Roemenië te reizen, maar dat ik er nooit geweest was, heb ik er nimmer meer iets over gehoord. Tot ik na de val van het Ceauçescu regime plotseling Sabin Pop weer tegenkwam. Hij was nu Permanent Vertegenwoordiger van zijn land bij de Raad van Europa in Straatsburg. Na zijn terugkeer in Boekarest uit Den Haag hadden hij en zijn familie een rottijd gehad, want hij werd beschuldigd van aanpappen met de vijand. Dat was ik dus ook.
Als Europeaan kreeg je onvermijdelijk ook te maken met de ddr. Die zonderlinge modelstaat van het Oostblok speelde een grote rol in allerlei clausules van het Europese verdrag, en was ook een voortdurend punt van aandacht voor de Duitse collega's. Om onze solidariteit met het geïsoleerde West-Berlijn te betuigen, hadden we daar eenmaal per jaar een vergadering. Dat was altijd in de Rijksdag, die toen nog echt oud was en niet zoals nu opgeleukt. Een monster van een gebouw, pal aan de muur.
In functie kwam je die muur overigens niet door, wel als gewone toerist, maar je kreeg alleen een dagvisum voor Oost-Berlijn. Als je de rest van de ddr wilde bereizen, moest je daar lang van tevoren bij de ambassade in je land van herkomst een visum voor vragen. Ik zag mijn kans schoon toen mijn echtgenote voor een congres van de Akademie für Wissenschaften werd uitgenodigd naar Bautzen, waar ook het grootste concentratiekamp in de ddr lag. Ik vroeg een visum aan en kreeg het niet, totdat ik in Straatsburg mijn nood klaagde bij de Oost-Duitse diplomaat die onze fractie permanent volgde. Een week later hadden we toestemming gezamenlijk via Weimar en Dresden naar Bautzen te reizen.
Het was midden in de winter, en er was ei-