Hollands Maandblad. Jaargang 2003 (662-673)
(2003)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Alles heeft betekenis
| |
[pagina 20]
| |
Rudolf onder andere drie synagogen, openbare baden en een ziekenhuis laten bouwen.
Al deze wetenswaardigheden over de genoemde personen (met uitzondering van Drebbel en Maier) - en nog meer informatie over Rudolf ii (1552-1611) en zijn tijd - alsmede de legende over de golem heb ik geput uit het buitengewoon fascinerend boek Praga magica, dat later is vertaald als Magisch Praag. Het werd in 1973 uitgegeven bij Einaudi en is geschreven door... Angelo Maria Ripellino. Ripellino leefde tussen 1923 en 1978. Hij was hoogleraar Russische taal- en letterkunde aan de Universiteit van Rome en een groot bewonderaar van de Tsjechische literatuur. Na de Tweede Wereldoorlog woonde hij enige tijd in Praag en schreef daar behalve werken over Russische literatuur een geschiedenis van de twintigste-eeuwse Tsjechische poëzie. In Italië gaf hij als eerste bekendheid aan de poëzie van Boris Pasternak en hij vertaalde werk van Majakovski en Blok. Verder vertaalde hij werken van de Tsjechische auteurs Jaroslav Hasek, Karel Capek, Bohumil Hrabal en een groot aantal andere Slavische schrijvers. Tevens was Ripellino de autobiografisch geïnspireerde dichter van bundels als Non un giorno, ma adesso (Niet ooit, maar nu, 1960) en Autunnale barocco (Herfstige barok, 1977). En tussendoor schreef hij nog zijn cultuurhistorische studie Praga magica. Dat werk werd in 1994 vertaald door Anton Haakman voor De Arbeiderspers, maar ik heb geen enkele recensie van het werk (origineel of vertaling) kunnen vinden in een Nederlands dag- of weekblad. De conclusie ligt voor de hand: Mulisch heeft voor dit derde (hoofd)stuk uit De procedure - een zelfstandige historische roman in een notendop - handig gebruik gemaakt van Ripellino's boek. Hierbij heeft hij op een subtiele wijze zijn bron aangeduid en tegelijkertijd de auteur geëerd door hem een duivelskunstenaar te noemen. Daarbij moet worden aangetekend, dat Mulisch Magisch Praag met vrije hand heeft gebruikt en geenszins zo maar een samenvatting van een deel van het werk geeft. Men kan dan denken aan de passage waarin verteld wordt hoe rabbi Löw op weg naar de burcht in het Gouden Straatje een schrijver aan het werk ziet, in wiens beschrijving we gemakkelijk Franz Kafka herkennen, maar ook aan de originele presentatie van het golemverhaal, dat net als De procedure gaat over het scheppen van leven. In werkelijkheid dook de Praagse versie daarvan volgens Ripellino pas het eerst op tussen 1847 en 1864. (Het thema is overigens al te vinden in Mary Shelleys Frankenstein uit 1816!) Behalve de veel te vroege datering door Mulisch van de golemlegende in Praag is het ook opmerkelijk dat hij die koppelt aan rabbi Löw: deze stond immers buiten de kaballistische traditie. Mulisch laat hem op pagina 46 dan ook terecht zeggen: ‘Mijn probleem, majesteit, is dat ik geen kaballist ben.’ In verband met de golemlegende is trouwens ook niet ondenkbaar, dat Mulisch gebruik heeft gemaakt van het boek van Chajim Bloch, Der Prager Golem (1920), dat volgens Gustav Janouch in Gesprekken met Kafka (1965) de beste verzameling golemsagen bevat. Het boek wordt door Ripellino veelvuldig aangehaald. Magisch Praag beschrijft de geschiedenis van Praag aan de hand van de Tsjechische literatuur. Dat betekent, vooral in het begin, een overdaad aan titels en namen - Max Brod, Karel Capek, Jaroslav Hasek, Franz Kafka, Lvovic ze Karásek, Gustav Meyrink en Vitezslav Nezval - zonder dat de lezer veel houvast krijgt aan een historische lijn. Maar deze fragmentarische opzet vergeet men snel door de rijkdom aan informatie - dankzij een uitgebreid register kan men het boek uitstekend gebruiken als naslagwerk - en de meeslepende beschrijvingen. Hoogtepunten uit het boek van Ripellino zijn de passages over het joodse getto, over de geschiedenis van de golemlegende, over leven en werk van Franz Kafka en vooral over Jaroslav Hasek, de immer dronken, in kroegen en bordelen rondhangende auteur van De lotgevallen van de brave soldaat Svejk in de wereldoorlog, de schelmenroman uit 1923, het jaar waarin Hasek op 40-jarige leeftijd overleed. Toch is het met name de uitwijding over Rudolf ii en zijn tijd (globaal van pag. 76 t/m 186) die de inspiratiebron van Mulisch blijkt te zijn geweest. Hier beschrijft Ripellino (sterk leunend op het werk Labyrint van de wereld en paradijs van het hart uit 1623 van de bekende pedagoog Jan Amos Komensky ofwel Comenius) die zonderling melancholische, eenzame, mensenschuwe en zelfs paranoïde man die in 1576 keizer van het Habsburgse rijk zou worden. Rudof ii had in Spanje een zeer strenge katholieke opvoeding gehad en ontwikkelde zich tot een min of meer geleerde en gecultiveerde heerser die diverse talen | |
[pagina 21]
| |
sprak, maar tegelijk een groot liefhebber was van alchemie, astrologie en magie. In 1583 verplaatste hij zijn hof van Wenen naar Praag. Onder zijn heerschappij ontwikkelde deze stad zich tot het centrum van de alchemie en beleefde het joodse getto zijn beste tijd, mede dankzij rabbi Jehudah Löw ben Bezalel.
Anbeek beklemtoont in zijn artikel over De procedure - net zoals vele anderen - dat het een boek is over scheppen, meer in het bijzonder het scheppen van leven of ‘leven maken’. Ik denk dat dit een te beperkt perspectief is: het boek gaat behalve over het scheppen van leven voor een belangrijk deel ook over de dood, in het bijzonder over het doodgeboren kind Aurora. Mulisch beklemtoont overigens uitvoerig dat haar naam hetzelfde betekent als ‘eobiont’, ofwel ‘het scheppen van leven’. ‘De naam “eobiont”,’ noteert Mulisch, ‘is afgeleid van het Griekse woord heoos, “dageraad”, waar ook de Griekse godin Eos vandaan komt. Bij de Romeinen heette die godin Aurora.’ (pag. 156) De dood van Aurora (de godin van de dageraad en het morgenrood aan de hemel) is derhalve een typisch Mulischiaanse paradox. Van belang hier is het detail dat haar dood in De procedure herhaaldelijk nauw verbonden wordt met de vierde symfonie van Gustav Mahler. ‘Omdat ik behoefte had aan een requiem, zette ik de Vierde van Mahler op,’ laat de auteur Victor Werker op pagina 201-202 zeggen. Ook dit detail heeft betekenis. Gustav Mahler verloor vijf van zijn twaalf broertjes en zusjes, onder wie de oudste, Isidoor, waardoor hij zelf het oudste kind in het gezin werd. Het sterven van die kinderen, zijn broertjes en zusjes, heeft een onuitwisbare indruk op hem gemaakt. Later heeft dit geleid tot het componeren van de Kindertotenlieder. Het laatste lied van deze serie, ‘In diesem Wetter, in diesem Braus’, eindigt met een kinderslaapliedje, waarin een kind naar de hemel kijkt. De gezongen finale van de vierde symfonie, de symfonie van het hemelsblauw, sluit hierbij aan. De tekst voor sopraansolo is genomen uit Des Knaben Wunderhorn, een verzameling gedichten die in 1806 bijeengebracht werd door de dichters Arnim en Brentano. De tekst begint met de zin ‘Wir geniessen die himmlischen Freuden. D'rum tun wir das Irdische meiden’ en eindigt met ‘Die englischen Stimmen ermuntern die Sinnen, dass alles für Freuden erwacht’. De tekst schildert het gemoedelijke gezelschap van heiligen en engelen in de hemel, gezien door de ogen van een kind. De Hongaarse dirigent Antal Dorati heeft deze finale ooit ‘een zondagmorgen in de hemel’ genoemd. In dit laatste deel van de symfonie horen wij dezelfde belletjes van een slee of koets als die waarmee de symfonie begint. Er is niets beklemmends of angstaanjagends aan de bestemming na de dood: ‘Je bent nu in de hemel, Aurora,’ overweegt Victor Werker in zijn derde schrijven aan Clara (pag. 188) en het is bij de muziek van Mahlers vierde symfonie dat hij troost zoekt.Ga naar voetnoot*
Zo is De procedure behalve een boek over het scheppen van leven ook een boek over het aanvaarden van de dood (en daarmee, zoals dikwijls bij Mulisch, over de mens als enig wezen in het universum die besef heeft van deze zaken). Bij zulke grote onderwerpen is het geen wonder dat elk miniem detail telt. |
|