Toen mijn verlegenheid hem lang genoeg geduurd had wees Dorlieff met een komisch aangezette maar heroïsche bacchantenpose op zichzelf.
Aha, zei ik, verslagen.
Ja, mompelde mijn bijna vriend, ik had er slag van toen. Als ik dit hoor, vind ik het bijna jammer dat de wereld heeft verzuimd zich door mij in te laten nemen.
Ik opperde een regenboog aan lof.
Hij wuifde alles weg, waarbij hij portwijn morste op zijn kamerjas.
‘Ik zal u een geheim vertellen: alles klonk goed in die tijd. Dat zoemende, dat wollige. Het is omdat de bandopnamen uit die jaren alle boventonen filterden. De toonvorming van onze generaties is een mythe. Sommige pianisten maakten misbruik van die technische tekortkoming. Ik zal u maar niet zeggen welke. Verhalen kan ik u vertellen, oh la la.’
Hij lachte onderdrukt, alsof hij mij wou sparen voor de trots op zijn onthulling.
‘Het geheim van de smid is het aaien.’
Dorlieff kromde zijn vingers, liet ze kruipen in de lucht zoals een kind het kruipen van een spin nabootst. ‘Niet tikken. Het klavier is geen typemachine. Aaien, strelen. Het klavier is een vrouw.’
Toen trof mij de schok. Ik herkende de uitvoering. Het was een opname van Horowitz, uit '45. Mijn gastheer; een fraudeur. Ik heb mijn kaken op elkaar geklemd van schaamte. Mijn hele kop stond onder spanning plotseling.
Dorlieff had niets gemerkt. Hij zag niets meer. Zijn eigenliefde verblindde hem.
Hoor, zei hij, de luisterpose nu extatisch. Die fijnheid. Belletjes. En geen vertraging, nergens een onnodige vertraging. Absoluut in tempo. Ja, zo ging dat toen. En iedereen vond het gewoon.
Een mazurka van Chopin duurt drie minuten. Op de finale kwijting was ik niet berekend, zo op stel en sprong. Wat er gebeurd was, had me zo gepijnigd dat ik niets kon zeggen. Ik ben sprakeloos, zei ik ten slotte.
Dat waren net de goede woorden.
Na een kwartier ben ik opgestaan met een excuus zo vaag dat ik alweer het schaamrood op de kaken kreeg.
Het was de laatste keer, dat ik in Bussum Dorlieff bezocht. Later stuurde hij me brieven, chique enveloppen van geschept papier. Ik denk dat ze vol vragen waren, en misschien had ik in zo'n couvert de aanzet aangetroffen tot een biecht. Nooit zal ik het weten. Geen brief heb ik geopend.
Dit was nu ongeveer tien jaar geleden. Gisteren zette ik in de auto weer Mazurka's op met Horowitz. Het was voor het eerst sindsdien dat ik het opbracht weer naar die opname te luisteren, de doorslaggevende uit '45. Hij klonk volkomen anders dan ik hem mij herinnerde. Matter, minder toverachtig. Dof. Al bijna subtop.
En ik geef toe dat ik me weer bedrogen voelde. Alleen; door wat of wie? Als mijn geheugen me bij Dorlieff belogen had, waarom dan nu niet weer?
Het geheugen is een saboteur. Het saboteert de liefde en de lieve vrede, alles. Ik snap waarom de oude Dorlieff probeerde te vergeten, zelfs met herinneringen andere herinneringen heeft willen uitwissen.
Ik weet dat hij nog leeft, maar wat is er nog te zeggen?
Alleen dat we een leven lang belogen worden en misleid, vernederd. Niet door een ander; door onszelf, door onze zintuigen. Door onze ogen, onze oren. Tot we oud zijn en maar niets meer zeggen, met de ogen dicht. Je weet het nooit, niets weet je zeker. Maar daarom moet je dus geloven, daarom. In de Mazurka die je zelf had willen spelen. Waarvan je voelde dat je hem als speler zelf had kunnen zijn, als je de stap gewaagd had. En misschien ben je die speler echt geweest. Maar niemand heeft het goed gehoord, dus iedereen is je vergeten.