Hollands Maandblad. Jaargang 2003 (662-673)
(2003)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||
Een zwarte penis als trofee
| |||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||
een macaber prentenkabinet voor morbide voyeurs, maar in feite gaat het om een rechtgeaarde oefening in Vergangenheitsbewaltigung op z'n Amerikaans, met een hoog ‘dat nooit meer’ gehalte. Die woorden klonken in elk geval alom. Ook in het voorwoord van de luxueuze catalogus door het zwarte congreslid en de voormalig burgerrechtenactivist John Lewis: ‘Het is te hopen dat Without Sanctuary ons zal inspireren, de huidige en toekomstige generaties, om barmhartiger, liefdevoller en meer meelevend te zijn. We mogen dit nooit meer laten gebeuren.’Ga naar eind3 De expositie is ook Susan Sontag niet ontgaan. In haar nieuwste boek Regarding the Pain of Others schrijft ze: ‘The lynchfoto's vertellen ons het verhaal van de menselijke slechtheid (...) Zij dwingen ons na te denken over al het kwaad dat door het racisme de vrije hand kreeg. Inherent aan het kwade, is de schaamteloosheid om het te fotograferen (...) Wat we zien zijn niet de willekeurige gruweldaden van een stel barbaren, maar de neerslag van een racistisch geloofssysteem...’ Verder echoot Sontag zo'n beetje de theorie van Hannah Arendt over de banaliteit van het kwaad: ‘Misschien waren het wel barbaren, en misschien zien barbaren er ook wel zo uit, maar dan zien ze eruit als ieder ander.’ Ook de slachtoffers, noteert ze, worden gekenmerkt door deze banaliteit. Net als in andere perioden van massahysterie in de Amerikaanse geschiedenis, werd er plots een onmetelijk kwaad geprojecteerd in mensen die normaal gesproken een vertrouwde en alledaagse verschijning waren. Gedurende de achttiende-eeuwse heksenprocessen in Nieuw Engeland waren dat oude vrouwen, en ten tijde van de communistenjacht in het midden van de twintigste eeuw waren dat collega's en buren. In het Amerikaanse Zuiden tussen 1830 en 1968 waren jonge zwarte mannen de klos. Feit is dat van alle moderne westerse democratieën de Verenigde Staten het land was waar openbare martelingen het langst voortduurden. De lynchfoto's tonen volgens Sontag een verdrongen historische realiteit die in tamelijk schril contrast staat met het narcistische zelfbeeld van de Verenigde Staten als een uitzonderlijke natie van vrijheid en vooruitgang. In hoeverre die geschiedenis werkelijk altijd verdrongen was, is overigens de vraag. Mark Twain sprak in zijn tijd al cynisch over ‘United States of Lyncherdom’. In de jaren dertig, toen er nog volop gelyncht werd, legde de zwarte auteur en burgerrechtenleider James Welson Johnson zijn vinger op de zere plek met zijn uitspraak ‘lynching in the United States has resolved itself into a problem of saving black America's body and white America's soul.’ James Baldwin beschrijft nog in de jaren vijftig hoe hij op zijn eerste reis naar het Zuiden vanuit het vliegtuig beneden de rode kleiheuvels van Georgia zag. Zijn eerste gedachte was dat deze aarde haar kleur had gekregen van al het bloed dat van de bomen was gedruppeld. Ongetwijfeld dacht hij aan Billy Holiday's lied uit die tijd Strange Fruit met als eerste regels: ‘Southern trees bear a strange fruit / Blood on the leaves and blood at the root’.Ga naar eind4
Lynching is meer dan eens ‘Amerika's nationale misdaad’ genoemd, maar in feite is pas de laatste decennia door historisch onderzoek meer duidelijkheid gekomen over de achtergronden en ontwikkeling van het verschijnsel. De praktijk raakte halverwege de achttiende eeuw in zwang in de frontier-regio's, waar het staatsgezag nog bijzonder zwak was. De slachtoffers waren doorgaans allemaal blank, en soms bleef het eenvoudig bij wat slaag en het besmeuren met pek en veren. Het woord ‘lynchen’ zou zijn afgeleid van een zekere Kolonel Charles Lynch die gewoon was om in zijn eigen voortuin lokale wetsovertreders te berechten, aan een boom te binden en af te ranselen. Het woord is nu gemeengoed in vrijwel alle talen in de wereld. Pas na 1830 werd lynchen voornamelijk een zuidelijk verschijnsel met jonge zwarte mannen als mikpunt. Vooral na de afschaffing van de slavernij in 1863 nam het aantal lynchpartijen in de staten die de Burgeroorlog hadden verloren dramatisch toe. De Amerikaanse historicus Fitzhugh Brundage schreef onlangs dat ‘lynchen weliswaar een nationale misdaad was, maar vooral ook een zuidelijke obsessie’.Ga naar eind5 Vanaf 1882 (vanaf dit jaar werden de statistieken bijgehouden) tot 1968 zijn er welgeteld 4.743 mensen gelyncht, van wie 3.446 Afro-Amerikaans waren. Het piekjaar was 1892 met 161 zwarte slachtoffers. Tachtig procent van die lynchings gebeurde in het Diepe Zuiden, dus de staten Mississippi, Texas, Louisiana, Alabama, Arkansas en Georgia. Pas in 1952 kon voor het eerst in meer dan een eeuw een jaar zonder lynching worden geboekstaafd. Overigens kwamen lynchings als massaspektakel toen al niet meer voor. | |||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||
Nadien zijn er nog wel een aantal lynchings geweest, maar die hadden het karakter van geheime afrekeningen en ze zouden allemaal een nationale opschudding teweegbrengen. Een cause célèbre in de beginperiode van de burgerrechtenbeweging was de lynching in 1955 van de vijftienjarige Emmett Till die met een totaal verminkt hoofd uit een rivier moest worden opgevist.Ga naar eind6 Voorts was er in 1964 de moord op drie burgerrechtactivisten (twee blank; een zwart) wier half vergane lijken na een lang fbi-onderzoek werden opgegraven uit een vers opgespoten rivierdijk.Ga naar eind7 En nog in 1998 werd in het plattelandsstadje Jasper in Texas een zwarte man aan de achterbumper van een pick-up truck gebonden en kilometers over hobbelwegen voortgesleurd tot zijn lichaam aan flarden lag. Anders dan vroeger kregen de daders nu zware straffen. Een van hen werd zelfs ter dood veroordeeld en dat was nogal opmerkelijk, want het was in de VS 150 jaar lang niet voorgekomen dat een blanke man dit vonnis kreeg voor het doden van een neger. Men kan de vraag stellen of enkele duizenden lynchdoden in anderhalve eeuw nu veel of weinig is, en of dat aantal toereikend is voor de kwalificatie ‘massamoord’, ‘genocide’ of zelfs ‘holocaust’, een term die tegenwoordig niet zelden in zwarte kring wordt gehoord. (Oneerbiedig wordt aan blanke zijde nu ook wel gesproken van ‘Amerika's eigen kleine holocaust.’) In zekere zin is die vraag helemaal niet relevant, want lynching was in de eerste plaats een bijzonder openlijk en probaat middel tot intimidatie. Statistisch gezien was de kans om gelyncht te worden voor zwarten misschien dan niet groter dan om onder een boerenkar of auto te komen, maar de dreiging was permanent en alomtegenwoordig. Al in 1937 wees de socioloog John Dollard op dit aspect: ‘Elke neger in het Zuiden weet dat hem een soort van doodstraf boven het hoofd hangt: hij weet niet wanneer het gebeurt, en of het wel ooit gebeurt, maar het kan ook elk ogenblik gebeuren.’ Eén enkele lynching was voldoende om miljoenen Afro-Amerikanen te doen | |||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
huiveren, en een knokkel in een jampotje achter een etalageruit van de lokale drugstore kon de schrik er bij de plaatselijke bevolking nog jarenlang inhouden. Zo noteerde de zwarte auteur Richard Wright in zijn memoires Black Boy over zijn kindertijd in Mississippi dat een blanke hem nooit één haar had gekrenkt, maar dat hij al vroeg psychisch zo geconditioneerd was dat het leek alsof hij wel duizend keer was gelyncht.Ga naar eind8 Lynchings zijn uitvoerig en veelvuldig door historici beschreven, maar ze werden doorgaans afgedaan als verwerpelijke incidenten. Het was pas in de jaren zeventig dat het besef doorbrak dat deze vorm van raciaal geweld structureel hoorde tot ‘the very center of Southern history’, zoals Fitzhugh Brundage dat verwoordde. Iedereen die Gone with the wind heeft gezien, weet van het geciviliseerde vernisje aan de buitenkant van het leven in de zuidelijke staten, van de hang naar tradities en de verfijnde etiquette, maar ook van de werkelijkheid die daarachter schuilging. Die werkelijkheid werd in aanzienlijke mate beheerst door een fundamentele gewelddadigheid. En de voormalige slaven leefden aan the receiving end van die gewelddadigheid, zoals Amerikanen dat zo beeldend kunnen zeggen.
Dat we relatief veel weten over de achtergronden van het verschijnsel is overigens te danken aan sociologen en psychologen, en bovenal aan de gunstige omstandigheid dat die sociale wetenschappen juist tot wasdom kwamen ten tijde van de hoogtijdagen van de lynchings. De eerste wetenschappelijke uitleg (zoals bijvoorbeeld in 1933 verwoord door William F. Raper in zijn The Tragedy of Lynching, dat dit jaar werd herdrukt) was het klassieke model van frustratie-agressie-zondebok: frustratie wordt omgezet in agressie die zich richt op een zondebok. Redenen voor onvrede waren er genoeg in het Zuiden. De eertijds trotse regio was geknakt, en verkeerde in opperste staat van emotionele ontreddering. Er was het trauma van de onbegrepen nederlaag in de Burgeroorlog tegen een ongeregelde bende van de ‘zondige’ en slappe nigger-loving Yankees. De economische malaise was compleet en de toekomst leek niet veel goeds in petto te hebben. Een ‘vijandelijk volk’ van bevrijde slaven bevond zich plots als Fremdkörper in hun midden, en daarmee lag een zondebok voor het oprapen. De aanvankelijke gedachte dat het ging om ‘zinloos geweld’ van geïsoleerde randgroepen die vaak uit pure verveling of dronkenschap handelden, bleek overigens al snel onhoudbaar. Onderzoek leerde dat doorgaans ook respectabele burgers betrokken waren bij lynchings, die bovendien gedoogd werden door de plaatselijke autoriteiten.Ga naar eind9 Niet zelden gaven die laatste hun welwillende medewerking of liepen ze vooraan in de lynchmeute om toe te zien op een ordelijk verloop, en in elk geval gingen de daders altijd vrijuit. Gelyncht ‘at the hands of persons unknown’, luidde gewoonlijk de officiële lezing.Ga naar eind10 Onder sociale wetenschappers won derhalve de opvatting snel terrein dat het hier ging om ‘functioneel’ geweld, bedoeld om ook na de afschaffing van de slavernij ‘de neger op zijn plaats te houden’ en de blanke suprematie te bestendigen. De historicus Joel Williamson voerde onlangs zelfs aan dat na de afschaffing van de slavernij het Zuiden in de ban raakte van wat hij de ideologie van ‘radicaal racisme’ noemt.Ga naar eind11 De grondstelling van deze ideologie was dat zonder de ‘beschavende invloed’ van de slavenhouders de negers in hun ‘natuurlijke primitieve staat’ zouden vervallen en niet zouden zijn opgewassen tegen het moderne leven buiten de jungle, en derhalve binnen een of twee generaties zouden uitsterven. Tegen elke prijs moest rassenvermenging dus worden voorkomen, omdat anders de blanken zouden degenereren tot een zwak en inferieur bastaardras. De angst hiervoor lag volgens Williamson ten grondslag aan de zuidelijke leefregel ‘Gij zult de neger haten met heel uw hart en ziel, en met heel uw geest en al uw kracht’. In het diepgelovige en puriteinse Zuiden kon deze opvatting gemakkelijk worden gerechtvaardigd met de christelijke heilsleer, want in de bijbel werden negers immers omschreven als ‘schepselen der duisternis, de kinderen van Ham die door Noah waren vervloekt als dienaren van dienaren’. Naast de zondeboktheorie kwam onder sociale wetenschappers ook een meer marxistische verklaring in zwang. Hierbij was de opvatting dat de rassenscheiding voor de elite van planters een manier was om de werkende klasse verdeeld te houden en zo een eenheidsfront tegen de kapitalistische onderdrukker te voorkomen. In een gesegregeerde samenleving voelt de blanke onderlaag zich permanent bedreigd door de competitie van goedkope zwarte arbeid, en er is dan ook vaak op gewezen dat vooral in tijden van neergaande conjunctuur de blanke agressie zich richt- | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
te op de zwarte bevolking. Zo blijkt er een opvallende relatie tussen lage katoenprijzen en een hoge frequentie van lynchings.Ga naar eind12
Hoe waar dat allemaal ook moge zijn, toch zijn onder sociale wetenschappers de freudiaanse en neo-freudiaanse interpretaties van lynchings het populairst. Al in de jaren dertig van de vorige eeuw schreef James Weldon Johnson dat ‘de factor seks zit diep in de kern van het Amerikaanse rassenprobleem, ook al komt het doorgaans gecamoufleerd naar buiten’, en de socioloog W.J. Cash ontwaarde in zijn klassiek geworden studie The Mind of the South in de zuidelijke staten een ‘dubbele verkniptheid’ inzake ras en seks. Feit is dat het lynchen bijzonder vaak werd gerechtvaardigd als een ‘noodzakelijk kwaad’ om de blanke vrouw te beschermen tegen ‘de seksuele agressie’ van de zwarte man.Ga naar eind13 De pathologisch onderdrukte seksualiteit in het Zuiden is ook in de Amerikaanse literatuur een bekend thema. Zo beroerde William Faulkner dit onderwerp al in zijn Light in August uit 1932. De zwarte man symboliseerde een seksuele vrijheid die de blanke man maar al te graag verlangde maar niet zonder een immens schuldgevoel kon verkrijgen. Gekweld door frustratie en jaloezie projecteerde de blanke zijn verdrongen lusten en onbespreekbare fantasieën op de neger, mede als een vorm van zelfreiniging. Door de projectie kon de blanke man schoon, puur en moreel superieur blijven, terwijl de zwarte man de representatie werd van zijn diepste angst voor zijn verboden driften. Geheel volgens het Freudiaanse mechanisme werd de zwarte het object van angst en haat waarop de vernietigingsdrift van de blanke zich richtte. Deze zienswijze heeft een enorme invloed gehad en is in veel varianten in de ‘lynching-literatuur’ waarneembaar. Ook in de feministische inzichten die vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw heel wat stof hebben doen opwaaien. Zo betoogde de historica Jacquelyn Dowd Hall in Revolt Against Chivalry (1974) dat de lynchings in de eerste plaats bedoeld waren om vrouwen (zwart en blank) onder de duim te houden.Ga naar eind14 Volgens haar was het geen toeval dat de hoogtijdagen van de lynchings samenvielen met de opkomst van de eerste georganiseerde vrouwenbeweging. De ‘zwarte verkrachter’ werd ‘uitgevonden’ door de blanke man als schrikbeeld om de vrouw te intimideren en haar te laten zien hoe kwetsbaar ze was. Ze kon dan wel meer zelfstandigheid willen, maar ze moest wel weten dat ze voor haar veiligheid maar al te afhankelijk was van de blanke man. Hall beschrijft hoe in de zuidelijke hoofse cultuur van galanterie en ridderlijkheid de blanke man (met zijn onderdrukte libido) een soort fantasieland had gecreëerd met de pure en kuise vrouw op een voetstuk als gedeseksualiseerde icoon van aanbidding. En dit icoon werd nu belaagd door een zwart lustmonster met ongebreidelde driften en genitaliën van mythische proporties. Dat er zoiets zou bestaan als vrijwillige intimiteit tussen blanke vrouwen en zwarte mannen was onbestaanbaar in het brein van de blanke man, hoewel seks tussen blanke mannen en zwarte vrouwen vooral tijdens de slavernij vrijelijk gedoogd werd. De blanke man wierp zich nu op als edelmoedige beschermheer van de vrouw (maar in wezen van een maatschappijordening die door de vrouwenemancipatie aan het wankelen werd gebracht). Lynchings waren aldus het cement waarmee men een afbrokkelende maatschappelijke ordening overeind probeerde te houden. Het dramatische spektakelstuk van elke lynching moest iedereen herinneren aan zijn juiste plaats. Negers en vrouwen onder, en de blanke man aan top. De visie van Hall wekte overigens in zwarte gelederen lichte irritatie, omdat plots ook de blanke vrouw een deel van het slachtofferschap toebedeeld kreeg. In de jaren tachtig van de vorige eeuw kreeg de Freudiaanse interpretatie van lynchings een nieuwe wending. Lynching werd niet meer gezien als een gesublimeerde sekshandeling, maar als een regelrechte seksuele daad. Dit is althans de opvatting van de zwarte hoogleraar Amerikaanse letterkunde Trudier Harris. In haar boek Exorcising Blackness: Historical and Literary Lynching and Burning Rituals uit 1984 duidt zij lynching als een homoseksuele variant van groepsverkrachting. Zij spreekt van een snuff movie, maar in het echt. Lynchings zouden vergelijkbaar zijn met het soort gewelddadige pornofilms die kijkers in staat van erotische opwinding brengen. De gelynchte neger was een bron van seksueel genot voor degenen die hem doden, en onder het mom van bestrijding van het seksueel geweld door de zwarte man, pleegt de blanke man zelf de meest extreme vorm van sadisme. | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
Niet voor niets, betoogt Harris, vormde castratie de hoofdschotel van het lynchritueel. Het zwarte lid wordt eerst keurend bestast en gestreeld door omstanders en uitgebreid voorzien van commentaar, discussie en hoon. Na elke lynching was de penis de ultieme trofee (zoals in patriarchale samenlevingen de fallus altijd het belangrijkste machtssymbool is, sneert Harris). Het afsnijden van de penis symboliseert dus niet alleen de macht van de blanke man over de zwarte man, maar ook de macht tout court. Lynching was, aldus Harris, de bekroning van de dehumanisering van de zwarte man die onder het zuidelijke apartheidssysteem elke dag werd uitgevoerd in daad en woord.
Meer recent heeft een meer antropologische visie op lynching weer terrein gewonnen. Zo betoogt de zwarte Harvard-socioloog Orlando Patterson in Rituals of Blood: Consequences of Slavery in Two American Centuries (1998) dat de dodelijke spektakels verdacht veel weg hebben van een offerritueel. Alle ingrediënten zouden aanwezig zijn: een massapubliek; een ‘heilige’ plaats (meestal een speciale boom); een brandaltaar in een magische cirkel; een slachtoffer dat op bijzondere manier gebonden wordt; en de vlammen die symboliseren hoe het offer door de goden wordt verslonden. Bovendien verliep de marteling volgens een vast patroon:
Patterson wijst omstandig op de kannibalistische inslag van de lynchings. De meest favoriete buitenactiviteit in het Zuiden waren vanouds barbecuefestijnen waar hele varkens, koeien, en schapen werden geroosterd. Iedereen kwam daarbij met zijn bord langs voor een stuk vlees. Met lynchings ging dat bijna op dezelfde manier. Ze waren een feestelijk sociaal gebeuren. Altijd waren er wel hulpvaardige omstanders met aanwijzingen voor de beste roostertechniek en niemand was te beroerd om een extra blokje houtskool op de vlammen te gooien of het vuur nog even wat op te poken. Het slachtoffer werd dan wel niet opgediend en verorberd, maar de meeste toeschouwers gingen wel met een vinger, teen, penis, testikel of ander souvenir naar huis. Bovendien schonk de geur van geroosterd mensenvlees ook een zekere mate van verzadiging. Een dessert ontbrak evenmin. De ijsverkopers deden na afloop van lynchings doorgaans buitengewoon goede zaken De onderbouwing van Patterson dat het om een offerritueel ging, is overigens even eenvoudig als speculatief. Nergens ter wereld is het christelijk fundamentalisme zo sterk als in het Zuiden van de VS. Alle rampspoed die deze staten was overkomen, kon door de gelovigen alleen worden uitgelegd als een ondoorgrondelijke beproeving van God aan zijn eigen volk. Om hun speciale relatie met God te herstellen, moest gegrepen worden naar het laatste redmiddel: het brengen van mensenoffers. Patterson wijst erop dat in veel primitieve godsdiensten mensenoffers gebruikelijk zijn, zoals bij de Azteken en de oude Grieken. Aan het christendom is het ook niet vreemd. Sterker nog: de gehele christelijke heilsleer is gestoeld op een lynching: de kruisiging van ‘het lam Gods’. De blanke zuiderlingen waren aldus Patterson, in hun godsdienstwaanzin nog net niet zo gek om hun eigen blanke mensen te offeren, maar met een creatieve kunstgreep maakten zij | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
van hun zondebok een offerlam. Hij is ervan overtuigd dat de aanblik van een neger wiens vlees en ziel door het vuur werd verslonden, iedere deelnemer aan dit offerritueel het gevoel moet hebben gegeven van de meest intense voldoening en loutering. In navolging van Emile Durkheim stelt hij dat het offerritueel niet alleen een verbond tussen de offeraars en hun god creëerde, maar dat het ook de functie had om de gemeenschapsband en de sociale cohesie te versterken. Het was geen toeval dat een brandend kruis het symbool werd van het offerritueel en van de Ku Klux Klan die het gebruikte als een middel om angst te zaaien onder de zwarte bevolking.
In de allernieuwste visie op lynchings keren we weer helemaal terug naar Freud. Hoogleraar gender studies aan Louisiana State University William Pinar dompelt zijn wetenschappelijke opvattingen althans in een (deels zeer persoonlijk) bad van seksualiteit. Meteen al in het voorwoord van zijn enigszins ophefmakende The Gender of Racial Politics and Violence in America: Lynching, Prison Rape & the Crisis of Masculanity (2001) schrijft hij openhartig over zijn eigen homoseksuele voorkeur voor zwarte mannen: ‘Ondanks dat zwarte mannen geassocieerd worden met misdaad, moord en verkrachting, dromen wij blanke mannen over seks met donkere lichamen. Voortdurend fantaseren we over een zwarte man in onze slaapkamer.’ Het is niet aan mij om vast te stellen of deze visie een universele geldigheid heeft, maar zeker is dat de geschiedenis van lynchings er door de roze bril van Pinar anders uitziet. Hij knoopt aan bij de idee van Trudier Harris dat lynching een vorm is van homo-erotische groepsverkrachting, maar verwerpt diens stelling dat het daarbij om substitutie van de heteroseksuele daad gaat. Naar zijn inzicht zijn lynchings het gevolg van verdrongen homoseksualiteit, en gaat het om een puur homoseksuele daad. Men dient hierbij nota te nemen van Pinars visie dat alle mannen van nature homoseksueel zijn en dat heteroseksualiteit slechts een aangeleerde bijkomstigheid is. Uitgangspunt is dat de blanke man met zijn homoseksualiteit geen kant op kon in het Zuiden, alwaar geen grotere zonde denkbaar was dan ‘so- | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
domie’. De angst voor de zwarte man was omgekeerde lust, en uit zelfbehoud ontstond er vernietigingsdrift jegens het lustobject. Bij de lynchings leek het alsof de seksualiteit van de zwarte man vernietigd moest worden, maar in werkelijkheid ging het om het eigen homo-erotisch verlangen dat gedood moest worden. Pinar spreekt van een tragische paradox waarin de blanke man gevangen zat: hij hunkerde naar wat hij gedwongen was te vernietigen. Pinar aarzelt niet zijn theorie door te trekken naar het heden. Verdrongen homoseksualiteit zou het kenmerk zijn van de hedendaagse Amerikaanse cultuur. Ook al zijn er nu geen lynchings meer, de vernietiging van de zwarte man behoort volgens hem nog steeds tot de grondbeginselen van de Amerikaanse beschaving. Het ‘justitieel-penitentiaire complex’ is erop gericht om zoveel mogelijk jonge zwarte mannen zo lang mogelijk op te sluiten. Pinar wijst erop dat thans één op de vijf zwarte jongeren in de gevangenis heeft gezeten (en hij had er op kunnen wijzen dat er verhoudingsgewijs vier keer zoveel zwarten als blanken worden veroordeeld, en dat in de VS honderd keer zoveel zwarten in de gevangenis zitten als afstuderen aan de universiteit). Het is volgens hem dan ook geen toeval dat in de VS zeer hoge strafmaten zijn voor relatief lichte vergrijpen die typisch zijn voor zwarte mannen. Wat kippendiefstal was ten tijde van de slavernij, is nu de straathandel in drugs. De zogeheten war on drugs van de Amerikaanse overheid is volgens deze hoogleraar gender studies niets anders dan een homoseksueel gemotiveerde raciale oorlog tegen de zwarte man. Maar er is, meent Pinar, thans een manier voor de zwarte man om wraak te nemen voor het geleden onrecht. In Amerikaanse gevangenissen zou homoseksuele verkrachting epidemische vormen hebben aangenomen. Uit diverse onderzoeken zou blijken dat het opvallend veel gaat om interraciale seks tussen oudere zwarte mannen en jonge blanke mannen. Doorgaans is het de zwarte man die de jonge blanke man anaal penetreert, of hem dwingt tot fellatio, en aldus z'n ergste historische angsten en obsessies verwerkelijkt. Voor jonge blanke mannen maakt dat een verblijf in een Amerikaanse gevangenis extra onaangenaam. Met enig leedvermaak verhaalt Pinar over studenten die opgepakt werden tijdens anti-Vietnambetogingen. Principieel als ze waren, weigerden ze aanvankelijk borgtocht, maar na een traumatisch nachtje wisten ze niet hoe snel ze de borgsom betaald konden krijgen.Ga naar eind15
Minder opmerkelijk is wellicht dat in het Amerikaanse debat over de doodstraf dikwijls wordt gesuggereerd dat het hier zou gaan om een soort surrogaat voor lynching. De terugloop van het aantal lynchings gaat in elk geval gepaard met een toename van de doodstraf, hoewel een duidelijke correlatie nooit ondubbelzinnig is aangetoond. Duidelijk is wel dat vroeger de scheidslijn tussen een lynching en een executie veelal flinterdun was. Er zijn gevallen bekend dat een rechtszaak minder dan een halfuur duurde waarna de veroordeelde direct werd opgehangen. Nog in 2001 brachten dominee Jesse Jackson sr. en zijn zoon Jesse Jackson jr. (die congreslid is) deze zienswijze naar voren in hun samen met Bruce Shapiro geschreven boek Legal Lynching: the death penalty and America's future. Zij geven vele voorbeelden van nepprocessen, met slapende rechters, geheel blanke jury's, pro deo advocaten die niet ter zitting verschijnen en doodvonnissen op basis van slechts één enkele schimmige getuigenverklaring. Het betoog van de Jacksons wordt ondersteund door Franklin Zimring, hoogleraar criminologie aan de Universiteit van Californië. In zijn onlangs verschenen The Contradictions of American Capital Punishment telt hij 422 executies tussen 1995 en 2000.Ga naar eind16 Voor negentig procent werden deze uitgevoerd in de zuidelijke staten, waarbij Texas onder gouverneur George W. Bush jr. de lijst aanvoert met 154 terechtstellingen. Hierbij zijn in zeer onevenredige mate zwarte mannen het slachtoffer. Samen met landen als Egypte, Libië en Irak onder Saddam Hussein behoren de VS tot de koplopers in de wereld bij het uitvoeren van de doodstraf. Afschaffing is ver weg, sombert Zimring, want de doodstraf is volgens hem diep geworteld in de zuidelijke lynchcultuur en sluit aan bij het diepgewortelde puriteinse rechtsgevoel van ‘oog om oog, tand om tand’. Het is dan ook misschien geen toeval dat de sluipschutters John Allen Muhammad en zijn maatje John Lee Malvo, die vorig jaar wekenlang de omgeving van Washington onveilig maakten met hun schoten op willekeurige voorbijgangers, in Virginia worden berecht. Deze staat is na Texas het meest genereus met het opleggen en uitvoeren van de doodstraf, en ook de minderjarige | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
Malvo zou daar voor een doodvonnis wettelijk in aanmerking komen. Zo blijkt voor de VS de uitspraak van William Faulkner nog steeds te gelden: ‘Het verleden is niet dood. Het is niet eens voorbij.’ |
|