Deze maand
Zelfs wanneer men peinzend terugblikt op het zonderlinge jaar dat bijna achter ons ligt, zou het bepaald tactloos zijn om de huidige tijdgeest in Nederland te omschrijven als ‘mediocriteit met een menselijk gezicht’. Men zou niet weten wie men meer tekort doet: de mediocriteit of het menselijk gezicht.
Daarenboven zijn tegen deze diagnose twee zwaarwegender bezwaren aan te voeren. De eerste is dat ze riekt naar cultuurpessimisme, en dat is weinig meer dan behaagzieke zelfverheffing met een geleerd gezicht. De tweede is dat ze riekt naar columnisme, ofwel behaagzieke zelfverheffing met een journalistiek gezicht. Geen denkend persoon zou cultuurpessimist of columnist willen zijn, twee kwalen waarin elke oorspronkelijkheid wegzinkt als een hinde in een zompig moeras.
Er schuilt een paradox in het gegeven dat het begrip tijdgeest weinig meer duidelijk maakt dan de geest van de tijd waarin het wordt gebezigd. De onlangs overleden historicus E.H. Kossmann wees er ooit op dat ‘de tijdgeest’ tegenwoordig om de paar jaar schijnt te veranderen. Daarmee, sneerde hij, betekent het woord niets anders dan mode of gril, en wel de modegril van degene die de term gebruikt. Onze tijdgeest is er een van verwaaiende modieusheid, moet de conclusie luiden.
En het zag er zo hoopvol uit. Francis Bacon had het in de 17de eeuw over ‘saeculi genius’, de geest van de tijd die geacht werd tamelijk solide te zijn. Voltaire sprak later van ‘l'esprit du temps qui dirige les grands événements du monde’ en Diderot meende dat die ‘esprit’ tenminste betrekking had op een eeuw. Het waren de Duitsers die met de tijdgeest op hol sloegen, Herder voorop, maar ook Hölderlin die in 1795 het gedicht ‘Der Zeitgeist’ aan de nieuwe afgod wijdde. In Nederland kwam in 1823 Isaac da Costa op de proppen met zijn Bezwaren tegen den geest der eeuw. Nadien zijn er nog talloos veel miljoenen geweest die meenden te schrijven in opdracht van de tijd, of dachten de vinger aan de pols van het tijdsgewricht te hebben.
Wie de geest van de tijd wil begrijpen, heeft kortom aan de tijdgeest niet veel. Veel aardiger is het te onderzoeken hoe het zit met de relatie tussen ideeën en belangen. En in ons land zijn die het afgelopen jaar verder in de knoop geraakt. Vandaar dat de taal hier steeds minder past op de werkelijkheid. Men ziet de verwarring aan de universiteiten: nu eens roept men zichzelf uit tot ‘centres of excellence’, dan weer klaagt men over ‘intellectuele kaalslag’ door de bezuinigingen. Men ziet de verwarring in de politiek: er woekert een veldslag van gemeenplaatsen zonder dat de macht nog bij machte is zich als politieke macht te legitimeren.
Wanneer men dan toch iets over onze tijd zou willen zeggen, dan moet dat wel zijn dat wij niet zozeer aarzelen welke richting op te gaan, maar terugdeinzen voor de gedachte dat er een richting is om op te gaan. De oorzaak hiervan is waarschijnlijk dat onze elites ontkennen elites te zijn. Zo ontstond het Nederlandse drama van een verzorgingsstaat die uitliep op een samenleving waarin de elites wel de lusten maar niet de lasten van het elitedom wilden. De afgelopen decennia hebben de elites zonder twijfel het meest geprofiteerd van de welvaart - van de onderwijsfinanciering tot de subsidies voor literaire bladen - maar omdat ze ontkenden dat ze elites waren, gaven ze er niets voor terug. Ze consumeerden hun prerogatieven in wezenloze apathie. Net zolang tot de natie knarsend tot stilstand kwam in een intellectuele lethargie, die - wellicht dan toch - te omschrijven valt als mediocriteit met een menselijk gezicht. Volgend jaar wordt het vast beter. - bb