zou met haar mee naar Indonesië gaan. Dat was het plan, emigreren. Alles had hij voor haar over, als hij maar bij haar kon zijn. Insulinde noemde hij haar. Toen hij uit de gevangenis werd ontslagen, was ze vertrokken. Hij kwam terug in een leeg huis, zijn meubels waren al verscheept. Insulinde, zijn droom, zijn alles. Weg.
Bij de halte aan het begin van de Waalstraat stapte ik uit en liep in de richting van De Rooseveltlaan en De President Kennedylaan.
Ik ging op het bankje van Frans zitten en keek omhoog. Als ik het maar lang genoeg volhield, zou hij vanzelf te voorschijn komen.
‘Komt goed,’ dacht ik, waarom zou het niet goed komen? Het is altijd goed gekomen.
Ik keek en keek, net zoals toen. ‘Frans,’ zei ik zacht. En nog een keer: ‘Frans.’
Het was een windstille benauwde dag. De brandweer was met een lift naar boven gegaan en had het raam opengebroken. De hitte moet ondraaglijk zijn geweest. Waarom had hij alle ramen dicht gedaan?
De buurt was uitgelopen. Ik stond op het gras en keek omhoog, zoals iedereen. Mijn wangen waren warm, de rest van mijn lichaam was koud. Ik rilde.
Een medewerkster van de Thuiszorg kwam naast me staan. Ze zei iets tegen me.
Ik verstond haar niet, maar antwoordde: ‘Een geld verslindende operatie.’ En wees naar de brandweerman in de lift.
Ze knikte en zei: ‘Een geld verspillende operatie, zeg dat wel.’
‘Geld verspillend, ja. Dat bedoel ik.’ Waarom ik dat zei weet ik niet, misschien omdat de Thuiszorg het altijd over bezuinigingen heeft. Of omdat ik hoopte dat het een geld verspillende reddingsoperatie zou zijn, loos alarm. Wedden dat Frans opeens lachend zijn hoofd uit het raam zou steken? Dat hij zwaaide en keihard riep. ‘Kiekeboe, koekoek, kiekeboe, koekoek.’ Zijn duim opstak. Zag ik iets bewegen voor het raam? Ik keek en keek.
‘Zeg dat wel,’ zei de medewerkster van de Thuiszorg. ‘Geld verspillend is het, wat je zegt.’
‘Frans!’ riep ik.
Een vrouw die haar hondje uitliet keek verschrikt om zich heen.
De brandweerman zei dat Frans zijn tafel tegen de muur had geschoven en daar zijn stoelen en meubels keurig bovenop had gestapeld, alsof de verhuiswagen in aantocht was. Zijn boeken daarentegen lagen verspreid op de grond voor de boekenkast.
De brandweerman had ook gezegd dat er een musje in zijn huis gevangen zat. Het was meteen door het opengebroken raam naar buiten gevlogen.
Ik keek en riep: ‘Frans!’ En ik dacht aan het musje. Frans moet geprobeerd hebben het te vangen. Het was naar binnen gevlogen, de gang in. Fladderde van de gang naar de keuken en dan naar de woonkamer. Hij kon het maar niet te pakken krijgen. In de woonkamer was het klem komen te zitten tussen de muur en de boekenkast. Hij had zijn armen om de kast geslagen en die een eindje van de muur af getrokken, terwijl hij de boeken met zijn hoofd en lichaam probeerde tegen te houden. Dat lukte niet, het ene boek na het andere viel van de plank af op de grond. Hij had het musje willen bevrijden. Zo moet het zijn gegaan.
‘Frans!’ riep ik weer. Ik zag hem voor me in zijn korte broek op De Paddestoel zitten, wiebelend met zijn spillebenen, heen en weer wippend, zijn blauwe vingers trippelend over de zones op zijn strippenkaart. Wist hij dat hij die ooit gebruiken zou? De bus naar Schiphol zou nemen, daar op het vliegtuig zou stappen? Insulinde achterna?
Abrupt stond ik op. Met grote stappen liep ik naar de tramhalte.
Op weg naar huis zat ik achter de chauffeur bij het raampje. Mijn lievelingsplekje.