dia is gedoemd te blijven steken in een ranzig souterrain vol losse flodders. Anderzijds kan onderzoek ook inzicht bieden. Zo deed het Project for Excellence in Journalism samen met de Medill News Service (Washington Bureau) vrij recent een omvangrijke vergelijkende studie naar 6.020 nieuwsverhalen uit de afgelopen twintig jaar in zestien grote Amerikaanse kranten en vooraanstaande tijdschriften. De resultaten zijn leerzaam, en ik durf te gokken dat ze grosso modo ook gelden voor de Nederlandse pers.
Zo bleek er zonneklaar sprake van een enorme verschuiving in de aandacht van de kwaliteitsmedia naar entertainment, consumentennieuws en gezondheid. In 1977 was bijna één op de vijf omslagverhalen (18 procent) van Time en Newsweek gewijd aan politiek of cultuur (en daarvoor wellicht nog meer, in de tijd dat Jean-Paul Sartre, Paul Tillich en Jack Kerouac de cover haalden). Thans is dat nog slechts een op de twintig omslagverhalen.
Bij de onderzochte kranten (waaronder The New York Times en The Washington Post) werd in 1977 nog meer dan zestig procent van de voorpagina's in beslag genomen door ‘nieuws’. Thans is dat gedaald tot dertig procent. Daarentegen steeg de categorie ‘schandaal’ van 3,8 procent tot 11,6 procent, en verdubbelde het aandeel ‘levensstijl’ van 4 naar 8 procent. Als de groep ‘schandaal’, ‘mode’, ‘personalities’, ‘levensstijl’ enzovoort tezamen wordt genomen tot de categorie ‘Leven &c’, dan verdrievoudigde het aandeel op de voorpagina van 8 tot 25 procent (bij de televisie bleek het oprukken van entertainment nog veel dramatischer, met een vervijftienvoudiging van de aandacht ervoor).
Nog ingrijpender dan deze verschuivingen in onderwerpen bleek evenwel het sterk veranderende perspectief dat de schrijvende pers is gaan hanteren. In alle geledingen van de gevolgde kranten bleek een allesoverheersende trend weg van het traditionele nieuwsverhaal naar ‘features’ en vooral naar wat de onderzoekers een ‘people-oriented approach’ van het nieuws noemen, dus de menselijke invalshoek die wij in Nederland ook zo goed kennen. Deze ontwikkeling maakt dat het nieuws veel meer dan vroeger thematisch en ‘literair’ (of quasi-literair) wordt benaderd, en dat de journalist zichzelf ook meer presenteert als auteur dan als reporter.
Een deel van deze veranderingen in de journalistiek heeft ongetwijfeld te maken met een bredere oriëntatie op de samenleving, en een afscheid van de institutionele berichtgeving. Het zonderlinge is evenwel dat de koerswijziging steeds verder gaat (de onderzoekers suggereren dat er wel degelijk sprake is van ‘dumbing down’), terwijl het publiek tegelijkertijd steeds minder belangstelling vertoont voor de nieuwsmedia.
Hier rijst de levensvraag voor de journalistiek: zijn mensen minder geïnteresseerd in het nieuws omdat het nieuws dommer wordt, of wordt het nieuws dommer omdat de mensen minder geïnteresseerd zijn in het nieuws?
Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig. En op de een of andere manier denk ik ook niet dat veel Nederlandse journalisten in de stemming zijn er over na te denken. Toch zou het genoeg zijn te onderkennen dat de vraag legitiem is. Dat alleen al zou betekenen dat ze een aantal aspecten van de moderne journalistiek onder ogen zien die geen krantenlezer en tv-kijker ontgaat.
Ik bedoel niet alleen de inruil van ‘ideeën-journalistiek’ voor ‘celebrity-journalistiek’, maar ook het naïeve geloof dat journalistiek vanzelf beter wordt als ze sneller wordt. Zo telde Editor & Publisher tijdens de eerste dagen van de Irak-oorlog meer dan vijftien grote ‘nieuwsverhalen’ die razendsnel wereldwijd werden verspreid via Internet en satelliettelefoon, maar geheel onwaar bleken (variërend van de ‘volksopstand’ in Basra tot het ‘vijandelijk konvooi van duizend voertuigen). Ook in Nederland is het oprukkende ‘Internet-nieuws’ een plaag die alle kranten teistert.
De Amerikaanse onderzoekers wijzen nog op een andere aspect. De meeste journalisten komen tegenwoordig voort uit een vergelijkbare sociaal-culturele achtergrond en stappen vaak rechtstreeks uit de collegebanken van universiteit of hogeschool hun vak in. Dit wil niet zeggen dat alle journalisten ‘links’ zijn (zoals de Fortuynisten claimden), maar wel dat ze behoren tot de welvarende middenklasse waarin een bepaald ‘modern’ wereldbeeld overheerst. In dat wereldbeeld is veel ruimte voor zelfontplooiing en weinig ruimte voor zelfkritiek, en dat heeft consequenties voor de rol die journalisten zichzelf toedenken.
Het is natuurlijk onmogelijk te bepalen of ‘betere’ journalistiek genoeg is om de crisis in de media te bezweren. Er is voor ons lezers maar één uitweg: als wij goede journalistiek willen, dan dienen we simpelweg te weigeren nog langer genoegen te nemen met mediocriteit. En aan de oplagecijfers te zien, zijn we daarmee misschien al bezig.