‘Van Houten,’ zei Hans, ‘dat soort dingen hoef je niet te zeggen. Laten we nou maar vertrouwen hebben. Het komt wel goed.’
‘Ja ongetwijfeld,’ zei de marketingvrouw, ‘maar wanneer? Dat is het hele punt.’
‘Ja hallo,’ zei de student door zijn mobieltje, ‘wij zitten vast in de lift en we willen weten hoe lang het nog gaat duren.’... ‘Oké, er is een bewaker in dit gebouw en die heeft de sleutel van de lift.’
‘Mooi,’ zei iemand, ‘heel mooi.’
‘Gelukkig,’ zei een ander.
‘Hij heeft de enige sleutel,’ zei de student, ‘en er is één bewaker. Oké, we weten genoeg.’
Allemaal keken we naar de bewaker. Hij staarde naar de sleutelbos die hij in zijn handen had. Iets groots en dofs stak naar voren.
‘Nee die is mooi,’ zei de marketingvrouw, ‘jij staat hier als bewaker in de lift en je hebt de enige sleutel.’
‘Goh dat kan nog wat worden,’ lachte mijn favoriet zenuwachtig, ‘tjonge, dit is wel een beetje dom.’
‘Dit is behoorlijk dom,’ zei de marketingvrouw, ‘je gaat toch niet als enige bewaker met de sleutel in de lift staan. Dit zijn nieuwe liften, wie heeft hier in Rotterdam nog meer zo'n sleutel? Nou, ik zal zo mijn man bellen dat hij de boodschappen moet gaan doen. Tjonge wat een incapabele man.’
‘Laten we rustig blijven,’ zei de statisticus, ‘de reparateur is onderweg.’
‘Ja,’ zei mijn jongste collega, ‘hij zal er zo wel zijn.’
‘Ik wil niet veel zeggen,’ zei de marketingvrouw, ‘maar die reparateur, ben jij dat?’
We keken gespannen naar de bewaker. Hij lachte verlegen en keek opnieuw naar de sleutel. Rustig blijven, dacht ik - rustig. Kijk naar haar - zenuwachtige schoonheid.
‘Ongelofelijk,’ zei mijn favoriet, ‘als het niet echt was, lijkt het een slapstick.’
‘Tja,’ zei de marketingvrouw, ‘nou, ik denk dat we van elkaar maar moeten accepteren dat één van ons moet plassen. Of moet poepen. Het is niet anders. Je hebt zeker geen opleiding nodig om bewaker te worden?’
‘Mascha,’ zei de statisticus.
‘Het is toch zo. Het zijn dommekrachten. Wie gaat er nou in de lift staan met de enige sleutel. De reparateur nota bene. Als het mis gaat weten we wie de schuldige is.’
‘Volgens mij moeten we weer bellen,’ zei Hans.
‘Ik heb geen bereik meer,’ zei de student, ‘vreemd. Iemand anders?’
‘Mijn batterijtje is leeg,’ zei een ander.
‘Godver,’ zei mijn favoriet, ‘het is niet leuk. Echt niet. Wat een kutgebouw.’
Opnieuw voelde ik haar handen in mijn haar.
‘Niet bang zijn Ingmar,’ zei ze.
‘Nee nee,’ zei ik en bloosde - ze had me opnieuw geaaid. Was ik zonder haar gek geworden? Hoe lang bleef ik rustig - voorkomen van gezichtsverlies daar draaide het om.
‘De brandweer kan ons ontzetten,’ zei de statisticus.
‘Tja,’ zei Hans, de algemeen econoom, ‘we kunnen gaan roepen. Maar zullen ze ons horen?’
‘Godver,’ zei de marketingvrouw, ‘ik wil niet veel zeggen, maar we zijn mooi in de aap gelogeerd. Zal mijn man vanavond denken dat ik klem zit in de lift, volgens mij niet. Nou ja, we kunnen om hulp roepen. Maar Hans heeft gelijk, horen ze ons. Hoe dik zijn die deuren?’
Kinderziektes, dacht ik - de wiegendood. Ik stik, jij stikt, samen stikken we. Ik en mijn favoriet. Ik en de marketingvrouw.
‘Verdomme,’ zei mijn jongste collega, ‘vast in de lift, wat klote.’