| |
| |
| |
Het gevaar dat J.P.H. Donner heet
door Rik Smits
Bij alle ketelmuziek in het huidige mediatijdperk gebeuren de belangrijke dingen nog altijd op de achtergrond, sluipend en haast ongemerkt. Dingen zoals de opkomst van mr. J.P.H. Donner, die na een dienstbare opmars door de ministeries van Economische Zaken en Justitie, de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de Raad van State en het ministerschap van Justitie inmiddels welhaast per ongeluk heel dicht naast de premierzetel zit, en soms er al met één bil op.
Met zijn eeuwig driedelig grijs, zijn beschaafde optreden en niet te vergeten zijn even degelijke als oer-Hollandse fiets geldt de cda-jurist Donner als de verpersoonlijking van gereserveerd fatsoen, en van ouderwetse normen en waarden. Uiterlijk is hij de tegenpool van de luidruchtige volksheid die ruim een jaar geleden in het kielzog van de leefbaren en Pim Fortuyn de politiek binnenbanjerde, de antithese van de exuberante dassen van ‘Pim’, het luidruchtige brilletje van Hoogendijk en de parvenu-Bentley van Heinsbroek. Zo bezien was hij de perfecte remplaçant voor de voortijdig gesneefde Benk Korthals in het kabinet Balkenende i. ‘Wijs’ noemde men de nieuwkomer. En wijsheid, daar konden we in die dagen wel wat van gebruiken.
Wijsheid is voor een minister van Justitie zeker een vereiste. Hij beheert immers de grondvesten van onze samenleving: ieders rechtszekerheid tegenover elkaar, tegenover de staat en, voor zover mogelijk, tegenover andere staten, waarzonder er veiligheid noch welvaart kan bestaan. Donners voorganger Korthals had groot respect voor die grondvesten, al werd dat nauwelijks begrepen en opereerde hij niet altijd even gewiekst. Van Donner werd voetstoots aangenomen dat het op dit punt wel snor zat, maar dat is een rampzalige vergissing gebleken. De minister van Justitie J.P.H. Donner, zo blijkt reeds een jaar na zijn aantreden, maakt meer kapot dan ons lief is.
De voormalig-informateur trad aan als minister op 22 juli 2002, ruim na het hoogtepunt van de veiligheidspsychose die Den Haag na de moord op Fortuyn had bevangen. Hij had dus alle gelegenheid gehad om van een afstandje het gedoe aan te kijken en zich niet te laten meeslepen in het paniekvoetbal dat tot dieptepunten leidde zoals het barricaderen van het torentje en bodyguards in de vergaderzaal van de Tweede Kamer. Toch deed hij niets om de verhitte, weinig rationele discussie over ‘veiligheid’ in kalmer, beter doordacht vaarwater te brengen. In tegendeel, grosso modo heeft Donner in zijn eerste jaar als minister de al bij de politiek, de politie en het Openbaar Ministerie sluimerende repressieve en de rechtsstaatondermijnende tendensen eerder versterkt dan gematigd.
Gedurende het afgelopen jaar kwam onder zijn verantwoordelijkheid in hoog tempo een reeks maatregelen, voornemens en wetsontwerpen tot stand, die ieder apart al hier en daar wenkbrauwen omhoog deden gaan. Over bijna elk ervan afzonderlijk is ook wel bericht. Soms uitvoerig, vaak sussend, af en toe zeer kritisch. Maar hoe diepgaand onder Donner de rechtszekerheid van doodgewone, onschuldige Nederlanders wordt aangetast, dat wordt pas duidelijk wanneer we al die maatregelen in hun onderlinge samenhang en als optelsom bezien. Om dat verontrustend overzicht te krijgen, is het nodig de relatie te bekijken tussen de doelen die officieel met de wetgeving en maatregelen worden nagestreefd en het realiteitsgehalte daarvan, de argumenten waarmee zij verkocht worden (of het gebrek daaraan), alsmede de voorwaarden waarin al dan niet is voorzien. En het is bovenal nodig ‘de harde cijfers’ in ogenschouw te nemen die de werkelijkheid weergeven waarop het justitiële beleid gestoeld heet te zijn. Pas dan wordt de beklemmende visie duidelijk die de machtigste minister van Nederland op onze samenleving heeft.
| |
| |
Veel van de maatregelen waar het om gaat, staan vermeld in het rapport Naar een veiliger samenleving van oktober 2002, beter bekend als het ‘veiligheidsplan’, waarvan Donner in elk geval formeel de voornaamste auctor intellectualis is. De belangrijkste doelstelling van dat plan is ‘het bewerkstelligen van een trendbreuk. De huidige trend in criminaliteit en overlast moet worden omgebogen, en dan met name voor die categorieën misdrijven en overlast die de burger rechtstreeks raken.’ Let wel, de nadruk in het plan ligt dus op veelvoorkomende misdaad, niet op de spraakmakend maar op het totaal bijna onzichtbaar, kleine fractie superzware misdrijven als moord, die zich voor een flink deel bovendien binnen een kleine kring van zware criminelen voordoen en daardoor de burger niet of nauwelijks raken. Een en ander wordt geconcretiseerd als een ‘vermindering van de criminaliteit en overlast in de openbare ruimte’ met een vijfde tot een kwart omstreeks 2006 - jongeren en de inmiddels befaamde veelplegers zijn daarbij het voornaamste doelwit.
Niemand kan natuurlijk tegen zo'n voornemen zijn, maar helaas begint het plan meteen op twee gedachten te hinken. De trendbreuk moet namelijk niet alleen in de feiten merkbaar worden, maar ‘vooral ook subjectief, in de “gevoelstemperatuur” voor de burger’. Nu liggen er plots twee totaal verschillende, misschien wel strijdige doelstellingen voor. Doelstellingen ook, waarvan het de vraag is in hoeverre ze haalbaar zijn.
Grote scepsis is geboden als het gaat om de objectieve doelstelling van het veiligheidsplan. In het rapport zelf wordt gesteld dat de meerplegers en veelplegers, thans tezamen de helft van alle verdachten, goed zijn voor zestig procent van de opgehelderde misdrijven. Aangenomen dat die percentages ongeveer kloppen voor alle misdrijven, dus inclusief de niet-opgehelderde, dan wordt dus zo'n veertig procent van alle misdrijven gepleegd door mensen die min of meer eenmalig over de schreef gaan en erop meppen, iets vernielen of iets achterover drukken. Daar zal zonder heel draconische maatregelen weinig aan veranderen, stress is nu eenmaal stress en zwakke momenten zijn ook niet uit te bannen.
Een structurele vermindering van de misdaad moet daarom vooral komen van de meerplegers en veelplegers, kortom de echte criminelen - die opereren ook bijna per definitie in de openbare ruimte, waar veel van die eenmalige uitglijders juist binnen de privésfeer plaatsvinden. Het plan legt het accent dus op de goede plaats, maar een verlaging over de hele linie met een kwart komt dan wel bijna neer op halvering van de activiteiten van het professionele boevengilde.
Dat lijkt wel heel hoog gegrepen, zeker omdat we momenteel geen ongebruikelijke piek in de misdaad beleven. Wie de statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) bekijkt, de betrouwbaarste gegevens die beschikbaar zijn, ziet dat de misdaadcijfers gecorrigeerd voor de bevolkingsgroei al minstens tien jaar lang ongeveer gelijk zijn. Dat geldt zowel voor wat burgers zelf zeggen te ondervinden als voor de aantallen die de politie opgeeft als bij haar bekend. De getallen schommelen uiteraard van jaar tot jaar, soms zelfs sterk, maar een duidelijke trend is niet aanwijsbaar, of het moest een gestage daling van het aantal diefstallen zijn waar een ongeveer even grote stijging van het aantal vernielingen tegenover staat. Concreet: in 1992 ondervonden elke duizend Nederlanders naar eigen zeggen 455 misdrijven, vorig jaar waren dat er 454. Daarvan raakten er respectievelijk 139 en 153 bij de politie bekend. Het lijkt er dus op dat de misdaad in absolute zin een stabiel gegeven is, maar dat we iets gauwer de politie bellen.
Deze aantallen suggereren trouwens dat de invloed van de politie - en dus ook van de strafrechtketen daarachter - op crimineel gedrag betrekkelijk klein is. Van maar liefst tweederde van de ondervonden misdrijven heeft de politie geen weet. Bij geweld lossen burgers de zaak zelfs in driekwart van de gevallen op eigen houtje op of doen helemaal niets. Slechts veertien procent van de ondervonden geweldsmisdrijven leidt tot een aangifte of proces-verbaal. ‘Heeft geen zin’ of ‘de politie doet toch niets’ is drie van de tien keer reden om Hermandad links te laten liggen, maar bijna de helft van de incidenten vindt men ‘niet ernstig genoeg’ om er de politie mee lastig te vallen. Ook daar zal niet gemakkelijk veel aan veranderen.
Hoe moet een politie die van verreweg de meeste gepleegde delicten geen weet heeft en die regelmatig ook werkelijk niet veel zinnigs kan bijdragen, een fikse reductie van die delicten teweegbrengen? Dat kan alleen als ze op eigen kracht, dus zonder hulp van burgers, grote aantallen misdrijven gaat voorkomen, of op zijn minst gaat opsporen en oplossen om recidive tegen te gaan. Maar te oordelen naar het aantal fei- | |
| |
ten dat de politie thans op eigen gelegenheid opspoort, heeft ze geen idee waar ze zou moeten beginnen. Ruimschoots meer dan negentig procent van wat bij de politie bekend is, weet zij omdat burgers het eigener beweging komen melden. Van de 440 misdrijven die elke duizend Nederlanders in de afgelopen tien jaar gemiddeld jaarlijks ondervonden, ontdekte de politie er zonder tussenkomst van burgers minder dan drie.
Nu wordt duidelijk waarom in de dubbele doelstelling van het veiligheidsplan dat woordje ‘vooral’ gebezigd wordt. Het gaat ‘vooral’ om de subjectieve veiligheid, omdat de feitelijk meetbare doelstelling domweg onhaalbaar is en, zo bleek al afgelopen mei, niet eens serieus bedoeld. Een belangrijk punt in het plan zijn de 80.000 ‘opsporenswaardige’ en vervolgbare aangiften die jaarlijks bij gebrek aan capaciteit bij politie, het OM en de rechterlijke macht ‘op de plank blijven liggen’. Dat is maar liefst een kwart van het totaal, waaronder zeer ernstige zaken zoals mensensmokkel. Aan die gênante vertoning moet uiteraard een eind komen, dus stelt het veiligheidsplan dat het verschijnsel in 2006 moet zijn verdwenen. Maar hoe? Geen van de concreet voorgenomen maatregelen is in dit opzicht relevant, men stelt slechts prestatieafspraken met de politie in het vooruitzicht. Die moet het dan verder maar uitzoeken.
Een kind kan zien dat dit niet werkt. Zo'n kind weet dat van ‘beter je best doen, meiske, anders zwaait er wat!’ je proefwerkcijfers niet zomaar stijgen, zeker als de leraar niet thuis geeft als je je werk wilt laten zien. En dat laatste is precies wat in mei, krap drie maanden nadat de prestatiecontracten getekend waren, het geval bleek te zijn. De strafrechtkant van het plan bleek op geen enkele manier ingevuld, dus net toen de politie zuchtend de schouders onder extra zaken probeerde te zetten, maande het OM haar alweer om het vooral rustig aan te doen, men kon het aanbod toch al niet aan en dat zou gezien de bezuinigingen alleen maar erger worden.
Nu, alweer maanden verder, is van Donner nog altijd niets constructiefs vernomen over deze anomalie. Hij maakte niet beschaamd zijn excuses voor dit gapende gat in het plan, hij heeft geen beterschap beloofd, er staan nog steeds bezuinigingen op het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht op het programma, en hij laat de discussie over aan wanhopige rechtbankpresidenten. Dat is de manier waarop de minister van Justitie de veiligheid vergroot en zijn mensen motiveert. En ondertussen doet hij er ‘wijselijk’ het zwijgen toe.
Van de prestatiecontracten met de politie valt, dat is inmiddels wel aan alle kanten duidelijk geworden, niets te verwachten. Dat bleek trouwens al binnen 48 uur na de ondertekening ervan op 15 februari, door een brief van de gezamenlijke korpsbeheerders, waarin zij zeiden hun kersverse beloften alleen waar te kunnen maken als er 385 miljoen euro extra op tafel kwam. Noem het chantage, noem het realiteitszin, dat geld komt er niet en de prestaties dus ook niet.
Sindsdien heeft iedereen, tot het Centraal Plan Bureau toe, de contracten als onzinnig bestempeld, en wordt steeds duidelijker dat het alleen maar tot meer bonnen schrijven zal leiden. Ten eerste gaat elke extra echte zaak toch op de plank omdat het strafrechterlijk tekort alleen maar verder zal oplopen, ten tweede worden nu eenmaal in elke grote organisatie de opgelegde targets altijd zo ver mogelijk naar beneden doorgeschoven. En op het laagste niveau van de politie is meer bonnen schrijven nu eenmaal de gemakkelijkste en profijtelijkste manier om een grotere ‘prestatie’ te leveren. De contracten zijn niet meer dan ouderwetse planeconomie van de ergste soort, het resultaat is onvermijdelijk juridisch Stachanovisme.
Als Donners beleid niet tot daadwerkelijke ‘objectieve’ verbetering kan leiden, zou het dan tenminste lukken om dat andere doel, de verbetering van die ‘gevoelstemperatuur’ te realiseren? Daar lijkt grote behoefte aan, de media staan al jarenlang bol van de onveiligheidsgevoelens die Nederland ‘steeds meer’ in hun greep zouden hebben.
De media wel. Maar hoe zit het met de echte beleving? Daarover vinden we niets in het veiligheidsplan, noch in andere uitlatingen van minister Donner, zijn uitvoerders en zijn politieke medestanders. Toch zijn er op dat stuk merkwaardige dingen aan de hand. De meest in het oog lopende uitingen van gevoelens van onveiligheid van de laatste jaren zijn de stille tochten en het offeren van waxinelichtjes en knuffels op plaatsen waar tragische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Het begin van dit nieuwe socia-
| |
| |
le ritueel is nauwkeurig te bepalen: augustus 1996, toen vrijwel tegelijkertijd het begin van de affaire Dutroux in België en het doodschoppen van Joes Kloppenburg in de Amsterdamse Voetboogstraat voordien ongekend emotionele en wijdverbreide reacties teweeg brachten. Latere gevallen van ‘zinloos geweld’, de rampen in Enschede en Volendam en de moord op Fortuyn werden op soortgelijke wijze beleefd. Dit nieuwe, immer breed gecoverde anonieme rouwen bevestigt keer op keer de indruk dat heel Nederland zich in angstige onzekerheid aan elkaar vastklampt.
Maar tegelijkertijd laat de sociale monitor van het cbs zien dat het percentage Nederlanders dat vindt dat er in zijn buurt plekken zijn waar je 's avonds liever niet komt, een goede maat voor het gevoel van veiligheid in de dagelijkse omgeving, juist tussen 1995 en 2001 niet is gestegen (er is zelfs een daling van 34 procent naar 30 procent, maar die moet waarschijnlijk worden toegeschreven aan een tussentijdse verandering van de meetmethode).
Hoe is dat te rijmen? Deels doordat ‘niks aan de hand’ zowel in de media als in de politiek niet scoort. Zelfs het bezadigde cbs zelf ‘verkoopt’ zijn cijfers door te dramatiseren. Het persbericht van afgelopen maart over veiligheid en criminaliteit in 2002 kopte ‘Aantal slachtoffers criminaliteit gestegen’. In absolute zin en ten opzichte van 2001 klopte dat wel, maar niet - zoals we al zagen - ten opzichte van het voor bevolkingsgroei gecorrigeerde cijfer van tien jaar eerder. Ook in 1999, 1998 en 1993 was het aantal slachtoffers per duizend vrijwel identiek aan dat van 2002.
De eerste alinea van het bericht meldde verder dat ‘meer Nederlanders zich wel eens onveilig’ voelden, en zo kwam het ook in alle kranten terecht. Wie verder las, zag echter dat de oplopende verontrusting niet sloeg op de eigen leefomgeving, maar alleen op de toestand in de wereld na ‘elf september’: het is niet meer dan de oude Angst voor de Bom die terug is als Angst voor Bush en Bin Laden.
Dat verklaart meteen de rest van de paradox. De veelbesproken onveiligheidsgevoelens hebben niet zoveel te maken met de alledaagse werkelijkheid, maar worden vooral veroorzaakt door de gruweldaden van een verre Waalse Belg, een paar schokkende gevallen van zinloos geweld, een paar uitzonderlijke rampen, een politieke
| |
| |
moord en terreuraanslagen en oorlog in verre buitenlanden. Allemaal dingen die wel dreigend zijn als onweerswolken aan de einder, maar met een trefkans kleiner dan die van de jackpot in de staatsloterij. Het zijn ook bijna allemaal dingen waarop de Nederlandse politie en justitie evenveel greep hebben als op het weer.
Afgezien van weinig verrassende voornemens als meer aandacht voor afglijdende jongeren en betere handhaving van de leerplicht, blaft Donner met zijn strijdplan derhalve tegen de verkeerde boom. Maar ondertussen blaft hij wel hard en bijt hij ook geducht in de kuiten van de onschuldige burgers die hij juist moet beschermen. Want veel van de maatregelen in en rond het veiligheidsplan vormen een lichtzinnige aanslag op ooit duur bevochten burgerlijke rechten en vrijheden, stuk voor stuk hoekstenen van onze samenleving, en van elke civil society.
De voornaamste boosdoeners in dezen zijn makkelijk aan te wijzen, hoewel ze tot opmerkelijk weinig fundamentele oppositie hebben geleid in het parlement en de media. Het gaat om de identificatieplicht, het preventief fouilleren, de voorgenomen themaregisters, de wens om op onduidelijke gronden verkregen ‘bewijs’ in de rechtszaal toe te laten, en het gunnen van grote vrijheden aan buitenlandse - lees Amerikaanse - opsporingsbeambten op Nederlands grondgebied.
Lichtzinnig zijn de maatregelen omdat ze stuk voor stuk een behoorlijke argumentatie ontberen. Zelfs de politie zag een jaar geleden helemaal niets in een algemene draagplicht voor identiteitspapieren, maar toch gaat die er komen. Praktische en principiële argumenten ertegen zijn in overvloed aangevoerd, en ook de eerste gevallen van het machtsmisbruik dat zo'n verplichting nu eenmaal onherroepelijk oproept zijn al bekend. Daartegenover staat nog altijd niet één concreet en geldig argument vóór - of het zou moeten zijn dat de minister meent dat men een crimineel aan zijn rijbewijs kan herkennen. Zulks - net zomin als enig ander argument - staat niet vermeld in het veiligheidsplan, dat de plicht slechts aankondigt zonder ook maar een woord te wijden aan het nut ervan of de reden ervoor. Letterlijk de enige toevoeging is de bizarre zinsnede dat burgemeesters de bevoegdheid krijgen om te bepalen wanneer men zijn papieren moet kunnen tonen. Blijkbaar is de algemene identificatieplicht toch weer niet zo algemeen, of wordt er onder Donner gewoon nonchalant nagedacht over zo'n ingrijpende en belastende maatregel?
Het preventief fouilleren dat eind 2002 werd ingevoerd, geldt uitdrukkelijk alleen verboden wapenbezit. Het is onder lokale bestuurders een groot succes, ook dorpen als Haaksbergen en zelfs het Gelderse gat Keppel willen er dolgraag aan meedoen. Maar er is nu al alles mis mee wat maar mis kon gaan. Ten eerste zijn de resultaten, die juist in het begin groot zouden moeten zijn omdat het schiet- en steekgrage volkje er nog niet op bedacht is, bedroevend. Of eigenlijk verheugend: de Nederlander loopt blijkbaar veel minder met wapens op zak dan wel wordt voorgegeven.
De cijfers, dit maal van de politie en gemeenten zelf, spreken opnieuw duidelijke taal. Van het begin van de fouilleeracties tot aan 22 mei 2003 leverden alles bij elkaar tenminste 14.260 fouilleringen niet meer op dan 22 vuurwapens en 179 andere zaken, schroevendraaiers inbegrepen. Een futiel aantal tegenover de ongeveer 100.000 illegale vuurwapens die zich volgens een schatting van het Tilburgse onderzoeksinstituut iva, dat veel voor justitie werkt, in Nederland bevinden.
Langs reguliere weg, met een minimum aan belasting van onschuldigen, nam de politie in 2001 bijna 1600 vuurwapens in beslag. Daartegenover komt het fouilleerwezen in de eerste negen maanden van zijn bestaan, ondanks het verrassingseffect niet verder dan 22, waarvoor ook nog ruim 14.000 onschuldige voorbijgangers ten onrechte door hun eigen politie werden lastiggevallen. Zoiets gaat zich zodra het nieuwtje er vanaf is tegen die politie keren. En in landen waar bevolking en politie elkaar vooral wantrouwen, is het in het algemeen slecht toeven.
Dit wantrouwen wordt nog eens bevorderd doordat de fouilleeracties van meet af aan voor illegale doeleinden misbruikt zijn. Heel duidelijk was dat het geval bij de angstaanjagend massale actie op Schiphol op 21 mei, waar men overigens op tweeduizend staandehoudingen slechts één pistool buit maakte en negen slag- of steekwapens, een waar wonder van braafheid. Bij die actie nam men de gelegenheid te baat om mensen behalve op wapenbezit - het enige wettige doel van het preventief fouilleren - ook op allerlei ander zaken te pakken, tot taxivergunningen toe.
| |
| |
Dan begin je je toch af te vragen wat nog het verschil is met een ordinaire razzia, en hoe zulk optreden op den duur het gevoel van veiligheid kan bevorderen.
Minder bekend maar bijzonder bedreigend is het voornemen van Donner om de politie themaregisters aan te laten leggen. Dat zijn dossiers van mensen die zelf niets misdaan hebben, maar verkeren in de omgeving van degenen die bij een politie onderzoek zoals dat heet ‘in beeld komen’. Op de lange termijn betekent dat: iedereen. De veronderstelling erachter is dat zulke registers allerlei wandaden, van simpele misdrijven tot terrorisme, helpen voorkomen doordat er vroegtijdig verdachte gedragspatronen uit te destilleren zijn.
Datamining heet dat, een vooral populaire sport onder marketingmensen die op zoek zijn naar trends. Daar kan het ook beter blijven, want elke behoorlijke statisticus weet dat datamining op zijn best heel grove en vage aanwijzingen oplevert. Voor preventie in de zin van het vroegtijdig herkennen van verdachte gedragspatronen bij individuen of kleine groepjes is de methode onbruikbaar.
Een rekenvoorbeeld maakt duidelijk hoe onbruikbaar. Stel dat er van iedereen een dossier is en dat er datamining-technieken zouden bestaan die met een nauwkeurigheid van 99 procent voorgenomen snode plannen aan het licht brachten, wat in de verste verte niet het geval is. En stel dat er duizend onverlaten van de juiste soort in Nederland rondlopen, op in totaal pakweg tien miljoen volwassenen. Bij die onvoorstelbaar kleine foutmarge van een procent blijven uiteindelijk nog altijd tien van die duizend misdadigers in spe op vrije voeten, maar is, omgekeerd, tegen dat het zover is ook een procent van de onschuldige populatie opgepakt. Dat zijn dan 100.000 zogenaamde vals positieven, onschuldige Nederlanders die van hun bed gelicht worden, voor de rechter gebracht en wie weet in hoeveel gevallen op grond van hun zo onfeilbare dossier veroordeeld. Het zijn ook 100.000 traumatische inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van complete gezinnen en families, met Joost mag weten hoeveel verwoeste levens tot gevolg, om nog geen duizend vermoede snoodaards in de kraag te vatten.
We mogen hopen dat ze bij justitie zo gek toch niet zijn. En dus moet er wel iets anders achter zitten, iets dat wel bruikbaar en haalbaar is. Bijvoorbeeld dit: heb je eenmaal een dossier van iemand opgebouwd, dan kun je daarmee achteraf, als er iets aan de hand lijkt, een zaak tegen iemand construeren. Het is de tactiek die een werkgever inzet tegen een werknemer die hij wil lozen, maar die daartoe geen duidelijke aanleiding geeft. Dan gaat zo'n werkgever een dossier van kleinigheden opbouwen, en als hij dat lang genoeg volhoudt, is er altijd wel een verhaal uit te construeren waar een kantonrechter intuint om het ontslag goed te keuren. Deze tactiek zet Donner nu in, en de tactiek is in potentie gericht tegen alle burgers van Nederland. De minister van Justitie van Nederland zet aldus een val voor de burgers wier belangen hij behoort te dienen. Het is precies het soort praktijk dat wij onfrisse regimes zo gretig verwijten.
Overdreven? Toch niet, zeker als je bedenkt dat het OM al een aantal jaren de weg is ingeslagen van het aanbrengen van grote zaken op grond van indirecte aanwijzingen in plaats van hard bewijs. Die trend uit zich bijvoorbeeld in de in zijn omvang en ongecontroleerdheid wereldwijd unieke afluisterpraktijk van de Nederlandse justitie - een bezigheid die overigens wordt bedreven met Israëlische apparatuur waarvan de politie noch de minister de werking kent, en die door Israëlische technici wordt onderhouden zonder dat de minister weet of en welke gegevens over Nederlanders die technici eruit meenemen voor hun eigen, Israëlische doeleinden. Dat onbehaaglijke feit, dat op zijn minst in strijd is met Nederlandse wetten en opvattingen over privacy en rechtsbescherming, is al diverse keren onder Donners aandacht gebracht, zonder dat er enige reactie kwam. We moeten dus wel concluderen dat de minister er geen been in ziet.
Het is diezelfde trend van bewijs naar aanwijzing die zorgde voor de meeste grote strafrechtelijke schandalen van de afgelopen jaren. Bijvoorbeeld de verknoeide zaak tegen Etienne U., waar justitie een zeperd haalde door met niet veel meer te komen dan wat afgeluisterde telefoontjes over niets bijzonders die, zo stelde justitie, ‘dus’ wel codeboodschappen zouden bevatten. Of de Puttense moordzaak, die liep op niet veel meer dan het feit dat de inmiddels gerehabiliteerde verdachten in de buurt van de plaats van het misdrijf waren geweest, en waar twee mensen jarenlang voor vastzaten, terwijl de echte dader de dans
| |
| |
ontsprong. Of neem de Deventer moordzaak, waarin boekhouder Ernest L., totdat hij deze zomer werd vrijgelaten, alvast drie jaar in de gevangenis verdween, voornamelijk op grond van de gsm-paal die het telefoongesprek afhandelde dat hij vlak voor de moord voerde - ook in dit geval is naar andere mogelijke daders niet gezocht. En dan had je natuurlijk ook nog André de V., de inmiddels alsnog vrijgesproken man van de vuurwerkramp in Enschede, die aanvankelijk ook vooral gespreksgegevens van een mobieltje tegen zich had.
Desondanks gaat justitie onder Donner alleen maar verder op de weg van het vervolgen op grond van steeds onduidelijker verdachtmakingen en vage aanwijzingen. Tegen de vermeende Rotterdamse terroristenwervers had het OM dit voorjaar volgens de hierover ongekend pissige rechtbank niet eens serieus te nemen zijdelingse aanwijzingen en interpreteerde en fantaseerde men er maar op los.
Voorlopig loopt dit soort zaken meestal nog slecht af voor het OM, terecht of ten onrechte. Dat is waar de themadossiers verandering in moeten brengen: er moeten veroordelingen komen, en daar kunnen zulke dossiers goed bij helpen. Er kunnen zoveel hele en halve aanwijzingen uit geconstrueerd worden dat ooit een rechtbank overstag gaat, waarna zulk materiaal, afluistergegevens en uw nu al verplicht bewaarde gegevens over uw telefoontjes en uw surfgedrag op het Internet genoeg zijn om u langdurig achter de tralies te zetten.
Of dat allemaal nog niet genoeg is, werkt Donner ook nog hard aan de sloop van het centrale fundament onder elke rechtsgang die deze naam waardig is: de controleerbaarheid van bewijzen die tegen iemand worden aangevoerd. Aanleiding daartoe vormde de zaak tegen de vermeende Rotterdamse terroristenwervers. Die begon op grond van ‘aanwijzingen’ die de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst aivd zei te hebben. Wat voor aanwijzingen en hoe de dienst daaraan was gekomen bleef geheim, en op eigen kracht had het OM helemaal niets gezocht of gevonden. Daardoor werd officier van justitie Valente, de brekebeen die jaren geleden al talrijke vertrouwelijke dossiers en bewijsmateriaal uit zijn woonhuis liet stelen maar desalniettemin gewoon mag doorwerken, gedwongen om opnieuw een record te vestigen: hij moest de eis tegen een aantal verdachten verlagen tot beneden de al in voorarrest doorgebrachte tijd. Een beter bewijs dat de verdachten ten onrechte hadden vastgezeten, en dat het OM dat wist en toch deed, bestaat niet.
Maar nog gekker was de reactie van procureur-generaal De Wijkerslooth en van minister Donner op deze zoveelste uitglijder. Als het niet linksom lukt, dan moet het maar rechtsom, maar veroordelingen zullen er komen, dus willen zij de wet zo aanpassen dat zulke duistere aanwijzingen als die van de aivd toch toegelaten kunnen worden. Processen en veroordelingen op grond van geheim bewijs, dat zijn schurkenstaatmethoden die op geen enkele manier te vergoelijken zijn. Ook niet met verwijzingen naar dreigend internationaal terrorisme. Dat soort terrorisme is, hoeveel aandacht het ook krijgt, een uiterst zeldzame, uit oogpunt van persoonlijke veiligheid onbetekenende vorm van misdaad - in Nederland staat de teller al sinds jaar en dag op nul. Wie Nederland ervan verschoond wil houden, kan beter een zorgvuldige en actieve buitenlandse politiek bedrijven dan de complete maatschappij van zijn juridische ankers lichten.
In het verlengde hiervan ligt het nieuwe - vooralsnog geheime - verdrag met Amerika, dat naar verluidt grote vrijheden gaat geven aan Amerikaanse opsporingsambtenaren om op Nederlands grondgebied te werken. Gezien de Amerikaanse opvattingen over bijvoorbeeld uitlokking, het veroorzaken van misdaad die er niet is, gaat dat gegarandeerd heel wat ontoelaatbaar bewijs opleveren. Tegelijk kun je van het OM moeilijk verwachten dat het zulk bewijs, als het de kans krijgt om het in te zetten, als ‘jammer maar helaas’ zal afschrijven. Dat betekent dan uiteindelijk nog meer geheim bewijs, nog meer schimmigheid in de rechtszaal, en nog minder rechtszekerheid voor zowel schuldige als onschuldige verdachten.
Het betekent kortom, net als het al vigerende onduidelijke en vaak onverantwoordelijke uitleveringsbeleid vooral afbraak van de rechtszekerheid van alle Nederlanders ten behoeve van buitenlandse, vooral Amerikaanse belangen. En dat terwijl de rechtsbescherming van Nederlanders juist Donners eerste en enige verantwoordelijkheid is - wie voor die gedachte een formele wettelijke basis wil, kan beginnen bij artikel 43 van het koninkrijksstatuut.
| |
| |
Wonderlijk genoeg zijn Donners verregaande plannen en maatregelen niet alleen bijzonder schadelijk voor ons allemaal, ze zijn inmiddels ook nog voor de in het veiligheidsplan gestelde doelen overbodig gebleken. Zowel uit het jaarverslag van de Amsterdamse politie over 2002 als uit een eigen onderzoek dat het Algemeen Dagblad op 31 mei publiceerde, blijkt dat de politie in 2002 op veel terreinen al belangrijk betere resultaten boekte: minder inbraak, minder straatroof, meer opgeloste zaken, precies de dingen die met al die nieuwe maatregelen beoogd worden.
Mooi zou je denken, het werkt dus. Maar dat is een vergissing. Al die resultaten werden immers bereikt in 2002, dus voordat ook maar een van Donners maatregelen, inclusief het preventief fouilleren, merkbare invloed kon hebben. Het lijkt erop dat de politie eindelijk met de bestaande middelen wat beter haar best is gaan doen, en dan blijkt er best wat mogelijk.
Het gaat bij deze wetgeving dan ook niet om de resultaten. Het gaat om Donners blik op de samenleving en de rol van de overheid daarbinnen. Zijn maatregelen zijn stuk voor stuk signalen van een overheid die zich afkeert van de burgers uit wiens naam ze opereert. Die de beeldvorming, de eigen ambtelijke belangen en die van buitenlandse collega-overheden stelt boven het belang van de burgers die zij vertegenwoordigt en in wier dienst zij behoort te staan. Hier zien we een overheid die zich juist recht tegenover de bevolking opstelt.
Die houding sluit overigens mooi aan bij de mentaliteit die her en der bij politie en justitie sluimert. Het was dan ook geen toeval dat een politiechef enige tijd geleden verklaarde dat de politie je beste vriend niet meer is. Dat wist Nederland allang, een beste vriend laat je immers in nood niet in de steek, en dat heeft de politie nu juist jarenlang stelselmatig wel gedaan. Maar zo bedoelde de stoere diender het niet. Hij bedoelde dat de politie er niet was om burgers te helpen, maar om ze in het gareel te dwingen.
Hoe weinig Donner met de beginselen van de rechtsstaat opheeft, blijkt wel uit de manier waarop hij elke inhoudelijke discussie uit de weg gaat. Klachten van de volksvertegenwoordiging over de geheimzinnigdoenerij over het nieuwe verdrag met de Amerikanen doet hij schouderophalend af als niet terzake: ze mogen straks toch ja zeggen tegen het eindproduct? Nou dan. Andere kritiek werpt hij ‘verre van zich’, zonder er verder op in te gaan. En wie bezorgd is over de stelselmatige ondermijning van onze burgerrechten kan slechts rekenen op een tendentieuze dooddoener als deze uit Justitie Magazine van
| |
| |
september 2002: ‘Het kan niet zo zijn dat je de veiligheid van velen desnoods opoffert aan privacy van één.’
Let op het demagogische gebruik van ‘velen’ tegenover ‘één’, en let op het denigrerende gebruik van de term privacy. Dat strookt op het oog slecht met een man die zelf zó op zijn privacy gesteld is dat hij in 1995 Vrij Nederland-journalist Leonard Ornstein nog op het hart drukte zelfs zijn voornaam niet te gebruiken: ‘Dat is iets voor vrienden en kennissen.’ Maar het laat ook zien hoezeer Donner het begrip privacy bagatelliseert. Het gaat bij de privacydiscussie die begon bij de volkstelling van dertig jaar geleden en die met dank aan de computer nog altijd doorloopt, niet om het verborgen houden van privébesognes of het beschermen van iemands goede naam, maar om de machtsverhouding tussen de burger aan de ene kant, en overheid en semi-overheid aan de andere.
Dit is een zaak van fundamenteel belang, zo belangrijk dat het publiekrecht, dat die verhouding tussen overheid en burgers regelt, ongeveer even omvangrijk is als het privaatrecht, dat regelt hoe burgers onderling met elkaar dienen om te gaan. Van dat publiekrecht maken alle grondrechten deel uit, het kiesrecht, het strafrecht en alle rechten en voorschriften die ons beschermen tegen overheidswillekeur.
Een prominent aspect daarvan is hoeveel de overheid van ons mag weten, want kennis is macht. Wanneer de overheid zich tegen burgers keert, heeft dat gigantische gevolgen, of het nu om een enkeling gaat, of om de hele bevolking. In deze tijd met zijn computerbestanden en elektronische systemen, waarin de overheid op allerlei manieren dieper ingrijpt in ieders persoonlijke leven dan ooit eerder in de geschiedenis, geldt dat als nooit tevoren. De enige bescherming daartegen bestaat nu juist uit de moeizaam opgebouwde garanties die het publiekrecht biedt, precies de garanties die onder Donner zo vlijtig worden afgebroken.
Wie nu tegenwerpt dat wij in Nederland toch geen Saddam Hoessein of Pinochet hebben, maar keurige politici en ambtenaren, geen Stasi maar een brave politie, vergeet dat die gelukkige toestand juist dankzij het strakke korset van het publiekrecht bestaat. Want om een samenleving naar het zo gevreesde en onmenselijke niveau van pakweg het voormalige Oost-Duitsland te laten afglijden, heb je helemaal geen besnorde kolonels, geen pathologische schurken of gewetenloze sadisten nodig. Ook in de ddr draaide het overheidsapparaat met al zijn onderdrukking grotendeels dankzij brave, nette mensen die gewoon hun werk deden. Keurig binnen het kader van de wet zoals die daar gold.
Zo kan het in Nederland ook gaan, als we maar slordig genoeg met grondrechten, burgerrechten en bevoegdheden van politie en OM omgaan. Bedenk even hoe taai en lastig het is als een doodgewoon bedrijf, zeg kabelexploitant upc, een foutje maakt of om een andere reden meent een conflict met u te hebben. Daar kunt u jaren door achtervolgd worden, vaak om redenen van niks. Het is bijvoorbeeld vrijwel onmogelijk om zo'n bedrijf te laten inzien dat zij zelf een fout gemaakt hebben. Toch werken daar allemaal keurige nette mensen, die zich netjes aan de voorschriften van het bedrijf houden, net als bij de overheid.
Nu gaat het bij een conflict met upc om hoogstens een paar honderd euro en eventueel een tijdje geen televisie, maar bij de bank die u bij tegenslag rücksichtslos uw hypotheek opzegt of failliet laat verklaren is het niet anders. Ook dat gebeurt door keurig nette mensen, die keurig de regels volgen.
Maar dat alles is niets vergeleken bij de macht van de overheid. Die is zo groot dat ze de levens van burgers gemakkelijk compleet kan vernietigen. En dat gebeurt dan ook met enige regelmaat, binnen de regels en op het randje daarvan. We kennen allemaal wel voorbeelden van fatale bureaucratische vergissingen, van moedwil en misverstand. Het gebeurt in gevechten met gemeenten over vergunningen en bestemmingsplannen, maar evengoed in politionele en strafrechtelijke zaken. Het gebeurt in de belangenstrijd rond Schiphol, en op duizenden andere plekken. Om de schade die daardoor ontstaat nog enigszins binnen de perken te houden, daarvoor zijn al die publiekrechtelijke regeltjes en beperkingen broodnodig.
Degenen die in de afgelopen twee eeuwen hard gewerkt hebben om dat stelsel van wetten en regels tot stand te brengen, wisten dat maar al te goed. Maar wij plukten slechts de vruchten van hun werk en menen dat een door het publiekrecht behoorlijk ingetoomd overheidsapparaat vanzelfsprekend is. Het bedrieglijke daarvan
| |
| |
is dat we daardoor in de illusie leven dat ons niets kan gebeuren als we, zoals zo vaak wordt beweerd, maar ‘niets te verbergen hebben’.
Dat is op zijn best half waar, al was het maar omdat opvattingen over wat kan en niet kan veranderen. Wat u nu niet te verbergen heeft, is, eenmaal geregistreerd, ooit mogelijk belastend materiaal. Heel wat van de posters van schattige jonge meisjes die een kwart eeuw geleden via de winkels van Engel Verkerke in duizenden Nederlandse huiskamers terechtkwamen, zouden nu bijvoorbeeld zeker door die Amerikanen die hier zoveel vrijheid krijgen als aanwijzing voor kinderporno beschouwd worden. En wie had vijf jaar geleden kunnen dromen dat vorig jaar een wetsvoorstel dat preventief fouilleren mogelijk maakte zomaar door de kamer zou komen?
Dat diensten die met handhaving en controle belast zijn, steevast streven naar meer bevoegdheden is een gegeven. Voor uitvoerders zijn bevoegdheden gewoon gereedschap, de uitoefening van hun specifieke taak is hun horizon. Dat is nu juist waarom er boven elk ministerie een politieke minister staat, en waarom er een volksvertegenwoordiging is. Die zijn er om de afweging te maken tussen bevoegdheden van overheidsinstanties en de rechtszekerheid en het welbevinden van burgers.
In een rechtsstaat betekent dit altijd dat instanties minder bevoegdheden krijgen dan ze zouden willen. Maar niet langer in Nederland. Daar willen politici zoals Donners collega-cda-ideoloog Verhagen de politie zoveel bevoegdheden geven dat die zelf verschrikt terugriep: nou, doe maar liever niet. Daar duwt de minister van Justitie een algemene identificatieplicht door het parlement waar diezelfde politie nog maar een jaar eerder geen behoefte aan zei te hebben. Daar probeert de minister van Justitie de wet aan te passen als de feiten niet willen meewerken. Van dat voorbeeld raakt de vvd dan weer zo in de war dat het kamerlid Rijpstra op 30 mei in nova zelfs riep dat ‘extremisten’ bij vrijspraak toch maar opgesloten moeten worden. Wat een extremist is, bepaalt dat kamerlid blijkbaar helemaal zelf. Dat is de willekeur aan de macht. Hier dreigt pure minachting voor recht, wet en elementair fatsoen vrij spel te krijgen in het mede door Donner aangewakkerde klimaat van angst en paniek.
De minister van Justitie wil, zo stond in het eerder genoemde VN-interview uit 1995, geen kind van de Verlichting zijn. ‘Je kunt niet alles doorgronden, sturen en beheersen. Er zitten diepere mechanismen achter,’ mijmerde hij. Maar wat wil Donner dan, vraag je je af? De Verlichting betekende tenminste een poging om zich bovenal door rationele overwegingen te laten leiden. Onze moderne democratie in al zijn facetten, ons respect voor individuele mensen en mensenrechten is er de vrucht van.
Wat is het alternatief? Wil Donner soms terug naar het magisch-religieuze denken van voor die tijd, naar de Middeleeuwen? Gemeten aan zijn beleid en het ontbreken van een rationele onderbouwing daarvan zou je dat, hoe onvoorstelbaar ook, haast gaan denken. In elk geval verbindt zijn anti-Verlichtingsdenken hem met zowel de fundamentalisten die hij met zulke verregaande middelen wil bestrijden, als met de duisterder kanten van de hedendaagse Nederlandse politiek.
En daarmee komt de aap uit de krijtstrepen mouw: Donner is allerminst de beschaafde antithese van de populistisch-reactionaire sentimenten die met de leefbaar-beweging en de lpf recentelijk aan de oppervlakte kwamen. Hij manifesteert zich veeleer als een salonfähige versie van hetzelfde gedachtegoed, een acceptabel en geruststellend - maar daardoor des te gevaarlijker - alternatief voor al diegenen die veiligheid denken te vinden bij een sterke, repressieve overheid, maar voor wie het autoritaire lawaai van in wezen bange mannen als Herben, Verhagen en Remkes toch iets te cru is.
|
|