met ‘de wijze waarop je een speertje in een werpbord plaatst, met een hand die zegt: Daar ga je speertje, de beste wensen van Wim’. U moet daarbij bedenken dat ik door mijn naam en het vroege vermogen de 100 meter in 11 seconden af te leggen mijn hele jeugd als het Speertje door het leven ging.
Mijn uitgangspunt is een uitspraak van Susan Sontag, gedaan in een essay over Walter Benjamin. Het heeft geen zin, zegt ze, het leven van een schrijver aan te wenden bij de interpretatie van zijn werk. Wel kan men het werk gebruiken bij het interpreteren van zijn leven. Wat ik mij voorneem is een intellectuele biografie, eentje waarin het leven van Hermans gelezen wordt op het raamwerk van zijn oeuvre.
Dat is niet echt een Nederlandse aangelegenheid. Ik ken eigenlijk geen voorbeelden waarin dat gedaan werd. We hebben inmiddels een zelfbejubelde biografische traditie, maar dan toch vooral een waarin het leven zo centraal staat dat het werk, als het al aan de orde komt, het bijproduct lijkt te zijn van allerhande aberraties.
Wie, om een voorbeeld te geven, in de biografie over Adriaan Roland Holst, al die meisjes als spookkonijntjes langs ziet komen, en al die dagen van tuk met en tuk zonder in een grijze brij van het reproductieve vermogen ziet verzinken, moet wel met Hermans verzuchten dat Roland Holst al vroeg het onderscheid kwijt was tussen een dichter en een zeemeeuw.
In een biografie waarin het leven bekeken wordt op het stramien van het werk, komt daarentegen vanzelf de nadruk te liggen op de manier van denken. Hermans zelf heeft daar een voorbeeld van gegeven in zijn essay over Wittgensteins levensvorm. Een biograaf van Hermans moet op zoek gaan naar Hermans' levensvorm.
Nu is een levensvorm - ieder die wat van of over Wittgenstein gelezen heeft weet dat - niet iets individueels. Wie zich een levensvorm voorstelt, schreef Wittgenstein, stelt zich een taal voor. Het idioom van Hermans, daar gaat het om, maar niet in de zin van idiolect, van een private taal, maar van een soort schrijverschap.
Om het dan een beetje ingewikkeld te maken, moet meteen gezegd worden dat het schrijverschap van Hermans draait om de notie van originaliteit. Niets hield hem zozeer bezig als zijn eigen oorspronkelijkheid, en alles wat zich tussen hem en de uiting van die oorspronkelijkheid stelde moest verwijderd worden, desnoods met de zwaarste middelen.
Dit betekende niet dat Hermans niet in staat was talent te zien in zijn omgeving. Het vroege schrijverschap van Reve heeft hij bewonderd en bevorderd waar hij kon. Tegelijk bakent hij in zijn vroege briefwisseling met Reve met grote precisie de werkingssfeer ervan af en maakt hij duidelijk wat de verschillen tussen hen zijn.
Maar uiteindelijk, zeker na de religieuze capitulatie van Reve, kende de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw maar één oorspronkelijk schrijverschap. En zoiets liet zich natuurlijk ook veralgemeniseren. Wie Hermans' houding ten aanzien van Multatuli beziet, weet dat hier twee eeuwen vergeleken worden en dat de negentiende eeuw aan Multatuli geschonken wordt om de suprematie in de beide eeuwen te behouden, die weet dat hier overeenstemming in dienst staat van hiërarchie.
Nu doet zich de vreemde coïncidentie voor dat zowel Multatuli als Hermans een nogal eigenaardige houding hadden ten aanzien van het schrijven. De bezigheid van het schrijven was hun onmisbaar, maar het schrijverschap vervulde hen vaak met grote afkeer.
Keer op keer kondigt Hermans in zijn brieven aan dat hij iets anders gaat doen, de wetenschap ingaat, fotograaf wordt, desnoods een subaltern baantje in Brussel neemt, omdat werkelijk alles beter is dan schrijver zijn, niet alleen schrijver zijn in Nederland, wat natuurlijk zoiets is als koffie kweken aan de Noordpool, maar ook schrijver zijn als zodanig, een combinatie van slavernij en charlatanerie.
In menige brief schrijft hij uitvoerig over wat hij zijn ‘bevliegingen’ noemt. Hij omschrijft ze als begenadigde toestanden met meestal povere resultaten. Op zijn vierde wilde hij ingenieur worden en het aantal malen dat hij een machine maakte die vervolgens niet werkte moet legio geweest zijn.
Soms denkt hij dat schrijven ook zo'n bevlieging is. Maar, zegt hij, dan is het de enige bevlieging die bleef. Het had wel zijn ups en downs, maar er ging toch geen dag voorbij, dat hij er niet aan dacht, terwijl die andere bevliegingen spoorloos verdwenen, als verliefdheden bij wispelturige minnaars.