Deze maand
De oudste klucht in de westerse canon is De Acharniërs van Aristophanes. Het stuk stamt uit ongeveer 425 voor onze jaartelling, en generaties lang gold het niet alleen als het eerste voorbeeld van de klassieke komedie, maar evenzeer als het eerste anti-oorlogsgeschrift. Dat moet een troostrijke gedachte zijn geweest: de vroegste slapstick van de Westerse wereld was meteen een pleidooi voor vrede en een betere wereld.
Dat bleek echter te mooi om waar te zijn, en na een academische strijd over het stuk, is er thans geen consensus meer over de bedoeling van Aristophanes. Weliswaar werd De Archarniërs geschreven in de beginjaren van de Peloponnesische Oorlog die op dat moment voor de Atheners nogal rampzalig verliep (Pericles was inmiddels dood en weinig scrupuleuze politici zoals Cleon en Hyperbolus waren aan de macht), maar of Aristophanes nu een pleidooi tegen de oorlog hield, of de vredesactivisten van zijn tijd belachelijk maakte, of misschien alle deskundigen over de hekel haalde, is geen uitgemaakte zaak meer. Dat onlangs in de vs een interpretatie werd opgevoerd waarin ene Georgius Busiphallus de oorlogshitser speelde, verandert daaraan niets.
Hoofdpersoon in De Acharniërs is de boer Dicaeopolis die genoeg heeft van de krijg. Als hij in de Atheense volksvergadering pleit voor een wapenstilstand wordt hem de mond gesnoerd door de hotemetoten die leven van de oorlog: de geldbeluste diplomaten, de namaakambassadeurs en de huurlingen (die ook nog zijn lunch stelen). Gekrenkt sluit Dicaeopolis dan in z'n eentje een vredesverdrag met de vijand. Dat lijkt een gouden greep: hij zwemt plots in voedsel, pret en vrouwen. Maar zijn medeburgers klagen hem aan als landverrader. Dicaeopolis zoekt steun bij de tragediedichter Euripides (een pispaal van Aristophanes, die hem ook belachelijk zou maken in Het Thermoforiënfeest en De kikvorsen). Deze weet niks beter dan alle standaard toneeleffecten aan te bevelen om de zaak van de vrede te verdedigen.
Ik hoef u als lezer van Hollands Maandblad niet te vertellen hoe dit afloopt - u kent uw klassieken. Mij gaat het om de houding van de schrijver tegenover de macht. Die is bepaald afstandelijk. Zo monkelt Aristophanes over de invloedrijke Alcibiades: ‘Dat is die kletskous met zijn wijde anus’. En elders sneert hij: ‘Men zegt dat de jongens die het meest genaaid werden eindigen als de belangrijkste sprekers in de volksvergadering.’ En Cleon wordt aldus beschreven: ‘Hij heeft de stank van een zeeleeuw, de ongewassen ballen van Lamia en het poepgat van een kameel.’
Aristophanes werd in zijn tijd zeer grappig bevonden, maar interessanter nog is de relatie die hij legt tussen seks en politiek. Er bestond binnen de Atheense elite inderdaad een complexe verknoping tussen pederastie, favoritisme en carrièreplanning, en Aristophanes was schrijver genoeg om daar de vinger op te leggen.
In ons land ligt dat thans moeilijker. Dat komt niet alleen omdat wij vlekkeloze machthebbers hebben, maar ook omdat de journalistieke, culturele en politieke elites zodanig vervlochten zijn dat de kritische afstand benauwend klein is geworden. En het is ook mogelijk dat niemand het zonderling vindt als - ik verzin maar wat - een jonge staatssecretaris bijzonder eng bevriend is met de fractieleider die haar de politiek in parachuteerde, of dat een politicus een zeer goede vrouwelijke kennis hoogstpersoonlijk de post van cultureel attaché in New York toebedenkt.
Het gaat er niet om dat wij ons verheven weten boven deze flauwiteiten. Neen, het gaat er om dat wij verloren hebben wat Aristophanes bezat: het literaire inzicht dat niets menselijks ons vreemd is. Zonder dat besef rest slechts hybris. - bb