dens een confrontatie die tussen ons plaatsvond in een Haarlems café in het jaar 1998.
Ik was door Louis Ferron uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de ten doop houding van zijn boek Viva Suburbia. Een uitnodiging die ik met plezier aannam. Het was op 26 november, in Athenaeum boekhandel aan de Gedempte Oude Gracht. Vullings schrijft daarover:
‘Ik heb geruime tijd staan praten met de bedrijfleidster Anne van Athenaeum en achteraf vermoed ik dat zij Wiener, niet aanwezig bij de vernissage, heeft opgeroepen.’
‘Anne’ moet zijn ‘Anna’, ‘bedrijfleidster’ moet zijn ‘bedrijfsleidster’, en ik was daar wel degelijk aanwezig. Vullings gaat verder: ‘Toen de groep kroegwaarts ging, pleegde zij nog een haastig telefoontje. Ik kon niet verstaan wat ze zei, maar het klonk imperatief.’
Jeroen Vullings als luistervink. En dan komt het:
‘In dat Haarlemse dranklokaal, waar we aanlegden, had [...] ik het snel gezien. Het biertempo lag [...] te hoog en het was te warm. Ik had mijn jas al aan, Ferron en zijn echtgenote al daggezegd, toen er een kleine man met priemende wijsvinger op mij afkwam. Hij stelde zich niet voor, maar riep meteen: “U hebt hier bij mij in de klas gezeten!”’
Die kleine man was ik, ook je postuur doet mee.
‘Hier’? Ik kan me niet herinneren ooit te hebben lesgegeven in een café, althans niet aan gymnasiumleerlingen. Vullings vervolgt:
‘Zijn kop was roodkleurig en ook verder leek het erop dat hij de fles reeds goed geraakt had. [...] Toch antwoordde ik naar waarheid: “Ik heb inderdaad op twee scholen in deze stad gezeten, maar ik herken u helaas niet. Helpt u mij even, graag.”’
Dat lijkt mij inderdaad geboden, ja.
In werkelijkheid was ik na de presentatie van Viva Suburbia op verzoek van Ferron en zijn vrouw meegegaan naar café Koops. Onder dat gezelschap bleek zich ook Vullings te bevinden. Vijf jaar voordien had hij mijn novelle De langste adem in Vrij Nederland gerecenseerd, een bespreking waaruit duidelijk bleek dat hij ‘niet wilde’. Hij was toen nog jongmaatje bij De Republiek der Letteren en ‘moest’ mijn novelle bespreken. Hij kraakte het boek niet af, maar verder dan dat ik ‘braaf proza’ schreef kwam hij niet. Ik kon mij niet aan de indruk onttrekken dat hij het boek minder slecht vond dan hij gehoopt had. Voor het eerst bespeurde ik toen iets ongemakkelijks tussen ons, iets dat ik niet begreep, maar waarvan mijn werk misschien de dupe was.
De echtgenote van Ferron wees hem aan. Het was 21 jaar geleden toen ik hem als veertienjarige jongen in de klas had gehad. Ik nam mij voor de bespreking van De langste adem niet ter sprake te brengen en evenmin te memoreren dat er in De Republiek der Letteren geen aandacht was besteed aan mijn bundel Ochtendwandeling uit 1996 die voor de Generale Bankprijs was genomineerd.
‘U bent toch Jeroen Vullings?’, begon ik en stak hem mijn hand toe.
Geen reactie.
‘Mijn naam is Wiener’, voegde ik toe.
Vullings draaide zijn hoofd weg.
‘Meneer Vullings, u heeft nog bij mij in de klas gezeten, wat doet u raar!’ vervolgde ik geërgerd.
De mensen om ons heen staakten hun gesprek.
‘Engels, weet u nog!’, hield ik aan.
Hij verkrampte.
‘Het Stedelijk Gymnasium, meneer Vullings, weet u het weer?!’
Dit kwam niet meer goed, voelde ik. Ook niet toen Vullings alsnog hakkelde: ‘Op die school heb ik ooit een paar jaar rondgelopen, ja...’
Ineens had ik genoeg van dit gedraai en beet ik hem toe: ‘Meneer Vullings weet u wat u bent? U bent een non-valeur, zoekt u dat maar op in het woordenboek!’
Daarop wendde ik me van hem af.
Achter mijn rug hoorde ik toen de zin: ‘Ach man, schrijf een boek...’ Een dwaze reactie, want ik deed niet anders. Vullings beweert in zijn stuk: ‘Mogelijk heb ik daarop nou nou of tut tut gezegd.’ Tut tut, moeder de gans neemt het woord. Maar het was geen tut tut en ook niet nou nou, het was: ‘Ach man, schrijf een boek...’ Een uit louter zenuwen geboren losse flodder. En al die tijd wist Vullings zogenaamd niet wie hij tegenover zich had. In zijn stuk heet ik: ‘Een getraind straatvechter’; ‘Een man voor wie men niet kon instaan’; ‘Een man die een parate gevechtshouding aannam’; ‘Naar verluidt had hij onlangs Louis Ferron een tand uitgeslagen, maar toen die de vol-