te klapbeentjes in een lichte herfstjas aangestommeld. Ja, hij verkeerde zichtbaar reeds in hoger sferen.
‘Meissie?’ fluisterde ik. ‘Lekker jong nog.’
De man draaide zijn hoofd naar mij om; als de kelk van een zonnebloem naar de zon, wat wel een rare vergelijking is, want het was al stikdonker. Maar ik had geen tijd voor semantische fijnslijperij. Ik wees op de wagen waarin Ivan met zijn armen over elkaar stoïcijns achter het stuur zat. Het schijnsel van de lantaarnpaal verderop viel zodanig door de zijruit naar binnen dat het gezicht van het meisje er hemels door werd verlicht. De Moldaviër was als een mol op de vloer naast haar weggekropen. Hij was werkelijk niet te zien.
‘Nou, een lief koppie niet?’ zei ik, terwijl ik de peuk onder mijn zolen met rode spatten vertrapte. Het arme wicht had de hele dag zitten blokken voor haar examen. Ze sliep nu even. Maar ze was voor alles in. Haar moeder was actrice, en verder...
‘Hoe jong?’ klonk toen een stem vol alcoholische afasie.
Ondanks dat hij straallazarus was had de vent, zoals ik al zei, een solide voorkomen. Zeker een leraar of een professor. In Tomsk stikte het van de hogescholen. De faculteit sterrenkunde aan de universiteit was beroemd! Hij graaide in zijn jaszak, terwijl hij stond te trillen op zijn benen. Het was alsof er onzichtbare gewichten aan zijn romp waren gehangen die hem beurtelings de ene, dan weer de andere kant optrokken, maar die hem niettemin kunstig overeind hielden. Slissend vroeg hij uiteindelijk hoeveel.
Ik noemde een fabuleus bedrag in roebels; genoeg voor een vliegretour eerste klas met Aeroflot naar de Krim. Het was tegen de afspraak, we hadden minder dan de helft begroot, maar ik probeerde het gewoon. Om te kijken hoe de markt zou reageren.
‘Nou, oké dan...’ bracht hij moeizaam uit, waarna hij diep vanuit zijn longen begon te hoesten. ‘Maar een schooier ben je wel... Je trekt me het vel over de neus...’ Ik dirigeerde hem, terwijl hij opnieuw rochelde en hoestte, naar de auto en plantte hem naast Ivan op de stoel. Vervolgens propte ik mezelf naast het meisje op de achterbank. De Moldaviër zat met z'n gezicht helemaal bij mijn voeten, en ik hoorde de klant ineens protesterend piepen: ‘Hé, wat is dit? Wat een benauwde bende is het hier? Waar gaan we heen?’
‘Er wordt hier alleen gewerkt onder begeleiding van chaperons,’ zei ik streng, hoewel ik dat woord ‘chaperon’ in mijn leven nog nooit eerder had gebruikt. Het kwam eenvoudig, als de hik, in me op. En hij slikte het, die professor. De hele Lada was ineens doordrongen van een zure alcohollucht. Hij had kennelijk van alles door elkaar gezopen. Ik rook zowel wodka, bier als de ether van huisgestookte troep.
‘Dag liefje, hoe heet je?’ bracht de man toen poeslief uit, alsof hij het tegen zijn kleinkind had, terwijl hij zijn bezwete kop omdraaide en een slap handje door de stoelen trachtte te manoeuvreren naar haar ijskoude knieën.
‘Tanesjka,’ klonk het, en ik had gezworen dat het kwam uit de mond van het meisje wier dode ribben en benen ik tegen de mijne voelde. Ik gluurde naar beneden; de Moldaviër hield zich op zijn knieën muisstil.
‘Beste mensen, wat een avond!’ begon de man ineens de aanhef van een gedicht dat in die tijd bijna iedereen kon citeren. En even later mekkerde hij: ‘God-o-god, ik heb in lange tijd niet zoveel gezopen... Het jeukt aan mijn liezen... Hè, waar brengen jullie me eigenlijk naartoe?’
O, lieve lezer, denk niet te zwart over mij, nu ik er ogenschijnlijk zo luchthartig over kan schrijven. Ik heb de medemens nooit opzettelijk kwaad gedaan. Maar wat je al niet doet, als je jong bent en je tot een varken bent verworden. Je staat er achteraf versteld van! Honderden, duizenden, miljoenen gewone burgers zijn in de loop van onze