| |
| |
| |
De irrationele oplichter
door Arnon Grunberg
Vriendschap kost geld, en zelden heeft een vriendschap mij zoveel gekost als die met Pablo van Dijk. Ruwe schattingen lopen uiteen van zeventig- tot tachtigduizend dollar, maar ik beklaag me niet, het had veel erger kunnen zijn. Bovendien hebben velen mij van tevoren gewaarschuwd voor Pablo van Dijk, en meer dan eens. Ik voelde, en voel, een zekere aantrekkingskracht voor mensen voor wie ik gewaarschuwd ben en ik kan niet ontkennen dat het mij genoegen doet dat hier en daar ook wel eens iemand voor mij gewaarschuwd is.
Het was niet dat ik dacht immuun te zijn voor oplichters, ik had geen rekening gehouden met het grote verlangen naar destructiviteit dat in sommigen van hen schijnt te wonen. Het gaat dergelijke mannen, het zijn bijna altijd mannen, niet om de winst, maar om de extase die ze voelen wanneer ze iemand hebben kunnen bestelen, de opwinding die gepaard gaat met het maken van slachtoffers. De ongekende vreugde een bekende een kleine nederlaag te hebben bezorgd.
Vriendschap met een rationele oplichter is goed mogelijk en kan in sommige gevallen zelfs bijzonder aangenaam zijn, ook een levenslange erotische band met de vrouwelijke variant van deze soort behoort tot de mogelijkheden. Men noemt het liefde, maar laten we de economische motieven niet vergeten die mensen bij elkaar brengen, en bij elkaar houden, vooral ook dat. Geregeld wordt mij de vraag gesteld, met name tijdens openbare interviews en discussiebijeenkomsten over de familie als inspiratiebron, of liefde bestaat. Laat ik hier het definitieve antwoord geven: zolang economische motieven bestaan zal liefde welig tieren. En wie in dit antwoord cynisme zoekt, zal blijven zoeken. Het moet maar eens gezegd, liefde is discipline en verantwoordelijkheid, en dat geldt al helemaal voor de romantische liefde.
De irrationele oplichter, in wie wij vaak een romanticus denken te herkennen, is een sekteleider in het land van de winstmaximalisatie. Overleven is voor hem geen doel, slechts een middel om zijn irrationele activiteiten voort te kunnen zetten. Hij zoekt niet het geld, de vermeerdering van zijn kapitaal, en al helemaal niet de vermeerdering van het geluk want daaraan heeft hij een broertje dood - net als veel mensen overigens, al zullen ze dat nooit toegeven. Hij zoekt de zonde, of om het anders te zeggen, de illegaliteit. Wat voor anderen een doel is, is voor hem een middel en omgekeerd.
Alleen al daarom is het wapen van de afschrikking, in vrijwel alle andere gevallen een uitstekend en noodzakelijk wapen om in relatieve vrede met de medemens te kunnen verkeren, in zijn geval nutteloos. Hij vindt het geen probleem te verliezen, zolang hij jou ook maar kan doen verliezen. Het gaat hem er niet om zelf ergens beter van te worden, hij wil dat anderen er slechter van worden.
Een kleptomaan is hij ook al niet, want een kleptomaan concentreert zich op het voorwerp, of dat nu een stofzuiger is, een paar oorbellen of wat bankbiljetten. De irrationele oplichter concentreert zich op de benadeelde. Hij is geen fetisjist, maar een intuïtieve psycholoog, al streeft hij niet naar genezing, zelfs niet de schijn ervan, maar naar verergering van de ziekte, verspreiding van het virus, niet toevallig het zijne, dat is zijn doel.
Elke transactie kent een benadeelde, sommige transacties zelfs meerdere, voor hem is dat niet genoeg. De weg uit zijn isolement loopt via de route van het schaden.
Ik sluit niet uit dat de irrationele oplichter op sommige momenten genegenheid
| |
| |
voor zijn prooi voelt, zich ermee identificeert, maar zwaarder dan dat weegt de overweging dat iemand zwakker lijkt te zijn dan de oplichter, dat zich een mogelijkheid voordoet die benut moet worden, dat iemand - door ijdelheid natuurlijk, niets maakt de mens gevoeliger voor manipulatie dan ijdelheid - één moment zijn eigendommen niet beschermt, een moment van zwakte dat afgestraft dient te worden.
Als je de irrationele oplichter een filosofie zou willen aanwrijven, hetgeen misschien iets te veel eer voor hem is, zou je kunnen zeggen dat hij meent dat menselijk contact altijd één iemand benadeelt, en om het zekere voor het onzekere te nemen doet hij er alles aan om te zorgen dat hij het is die neemt wat hem niet toebehoort, en niet de ander.
Voor hem zit het genot erin dat hij zijn slachtoffer in de ogen heeft gekeken, hem heeft gecharmeerd, hem heeft verleid, hem vervolgens heeft geplunderd en - dat is het belangrijkste - zijn vertrouwen heeft geschonden. Wat hij afstraft, is je vriendschap, die voor de irrationele oplichter nooit voldoende kan zijn; als vriend, of als geliefde, kun je in zijn omgeving alleen maar falen. De irrationele oplichter vertrouwen, al is het maar het vertrouwen dat hij rationeel zal handelen, is de ergste belediging die je hem kunt aandoen, het is alsof je hem in het gezicht spuugt en een oorvijg geeft, een belediging die kortom gewroken dient te worden, en wel meteen.
Zoals vele anderen steeds weer genegenheid proberen te vinden, en in genegenheid van hun omgeving houvast zoeken, zonder twijfel een bijzonder corrumperende bezigheid, zo zoekt de irrationele oplichter verachting. Dat zou niemand moeten verbazen, ook verachting is een vorm van contact. Mensen verslijt hij als sokken, niemand kan te lang in zijn leven blijven, want zodra hij zich veracht weet, hebben de mensen zijn behoefte vervuld en moeten nieuwe passanten worden gezocht die hetzelfde proces van bewondering via verbazing en ergernis tot verachting doorlopen.
Een kleine voetnoot: wanneer de economische motieven zijn uitgestorven, zal de ijdelheid de liefde in leven houden. Geen reden tot paniek dus.
Toch zal ik mijzelf hier niet als slachtoffer van de irrationele oplichter opvoeren, hoeveel geld hij mij ook heeft gekost. Die passieve rol kan en wil ik mij niet aanmeten, daarvoor heb ik te lang in de nabijheid van de irrationele oplichter vertoefd, hem gebruikt voor mijn eigen activiteiten die ook niet altijd even rationeel waren. Onschuldig heb ik nooit willen zijn, maar in dit geval is het onmogelijk.
Wanneer ik zijn ziektebeeld wil beschrijven dan moet ik mijzelf erin betrekken, ik kan niet doen alsof ik al die tijd slechts een neutrale toeschouwer ben geweest.
Pablo van Dijk deed zijn intrede in mijn leven in de zomer van 1997. Hij had mij een korte fax gestuurd waarin hij vroeg of ik misschien geïnteresseerd was om een bibliofiele uitgave met hem te maken. Hij had er kennelijk al meerdere gemaakt, en had daar in Nederland in beperkte kring ook enige roem mee vergaard, maar aangezien ik de wereld van de bibliofiele uitgave nooit bijzonder boeiend had gevonden was die roem mij ontgaan. De roem waarover wij niets horen, tot het te laat is, dat is misschien wel de mooiste.
Niettemin had ik interesse, althans dat veinsde ik. Interesse had ik in veel, vooral in die tijd, er werd een afspraak gemaakt in een nabijgelegen café. We bleken in dezelfde buurt te wonen. Pablo was een Nederlander die sinds een paar jaar in New York woonachtig was, waarom precies was mij onduidelijk. Nederlands en Engels sprak en schreef hij gebrekkig, maar dat wist hij te verhullen door zich schriftelijk te uiten in een taaltje dat hij beweerde te hebben overgenomen van Wim T. Schippers. Ik ben te weinig bekend met het werk van Wim T. Schippers om na te gaan of dit op waarheid berust maar ik sluit niet uit dat dit voor de verandering eens geen leugen was. Wim T. Schippers lijkt mij iemand die het verhullen van zijn eigen gebreken heeft weten om te buigen tot zijn grootste, misschien wel enige talent.
| |
| |
Dat Pablo zijn vrouw, zijn derde alweer, heeft weten wijs te maken dat hij zestien talen vloeiend sprak en schreef, bewijst dat ook de irrationele oplichter vaak gebruik maakt van rationele middelen om zijn zelfdestructieve doelen mee te bereiken.
Om zijn verbale onkunde in het dagelijkse sociale verkeer verder te beteugelen vertrouwde hij op het instrument van de intimidatie. Van zeer nabij heb ik mogen aanschouwen dat de mens een wezen is dat graag geïntimideerd wordt, vooral door betrekkelijk mooie mannen met donker haar.
Tijdens onze eerste afspraak op een zaterdagmiddag op het terras van Dolci, een Italiaans koffiehuis dat toen nog bestond, leek Pablo mij een tamelijk onsympathieke en wat men noemt gladde man.
De betovering moest duidelijk nog beginnen.
Ach, de intuïtieve antipathie, als ik die intuïtieve antipathie niet keer op keer had weten te overwinnen, zou ik waarschijnlijk nooit van mensenvlees hebben geproefd.
Pablo toonde mij kunst van anderen die hij had geproduceerd en in een gelimiteerde en bijzonder exclusieve editie op de markt had gebracht, maar aangezien ik nauwelijks een estheet ben en op het gebied van kunst als markt een leek, was ik niet onder de indruk van zijn uitgaven die hij in een plastic zakje bij zich had. Toch leek het me naar om ‘nee’ te zeggen op zijn vriendelijke en misschien ook wel eervolle ver- | |
| |
zoek. Hij zei ook zo eerlijk dat hij nog nooit iets van mij had gelezen maar dat zijn vader hem een knipsel had gestuurd en dat hij genoemd was naar Picasso die geregeld bij zijn ouders over de vloer kwam. Nou geregeld, in ieder geval vaker dan Picasso bij andere Nederlanders over de vloer kwam.
Ook ik heb mijn zwakheden en een van die zwakheden bestaat uit het onvermogen anderen iets te weigeren. Het kan wel zijn dat ik het uiteindelijk niet doe, maar ik zal nooit zeggen, ‘dat weiger ik’. Of: ‘nee’. Dat vind ik onbeleefd, te realistisch ook naar mijn smaak. Het realisme is als bekend nogal grauw. De literatuur is er voor de verschrikkingen, het dagelijkse leven voor de verzachtende omstandigheid van de dierenfabel.
Maanden gingen voorbij, hij liet niets van zich horen, en ik uiteraard ook niet, ik stel mij op het bescheiden standpunt dat mensen mij moeten contacteren en niet omgekeerd, want ik wil niemand tot overlast zijn.
In oktober faxte Pablo mij en vroeg waar het verhaal bleef dat ik hem had beloofd. Aan dat verhaal was ik nog niet begonnen, ik had weinig reden iets voor Pablo van Dijk te schrijven, behalve dan misschien de reden van het onduidelijke verantwoordelijkheidsgevoel dat voortkwam uit de nogal absurde gedachte dat belofte schuld maakt. Om aan het schrijven te beginnen, is dat te weinig. Er was mij ook geen werkelijk honorarium in het vooruitzicht gesteld, hoewel ik niet schrijf voor geld, mijn bijdragen aan dit maandblad zijn daarvoor het levende bewijs, is dat laatste toch een aardige bijkomstigheid.
De samenloop der omstandigheden kwam mij te hulp. Ik was verliefd, althans dat had ik mijzelf succesvol wijsgemaakt, op een vrouw, genaamd Francesca, dochter van een ongelukkige kokkin, en zelf ook erg ongelukkig. Ongeluk kan zo aantrekkelijk zijn. De moeder bleek achteraf interessanter dan de dochter, maar ik was, vrees ik, te jong om dat te zien en te gevoelig voor de kruimels uiterlijke schoonheid die sommige jeugdige personen met zich mee dragen. In haar geval de ogen, de haren, een half oortje en een onstuimige moedervlek, met verdikking en al, op de wang.
Ook ik word wel eens het slachtoffer van de verhalen die ik de wereld in help.
Ik schreef de persoon in kwestie lange brieven, in het Engels, waarop geen reactie kwam. Af en toe mocht ik samen met haar de hond uitlaten die al behoorlijk oud was en onaangenaam rook.
Toen Pablo van Dijk mij faxte met de vraag waar het verhaal bleef dat hij zou gaan uitgeven voor een exclusief publiek van kapitaalkrachtige verzamelaars, begreep ik dat dit de uitgelezen mogelijkheid was om Pablo gelukkig te maken, en er zelf ook nog enig profijt van te hebben. Hoewel het irrationele in mij woont, probeer ik mijzelf ervan te genezen.
Pablo van Dijk zou mijn brieven aan Francesca uitgeven. Dat een mens de ijdelheid van anderen nooit genoeg kan strelen, daarvan was ik al jong overtuigd.
Titel van het boekje werd: You are also very attractive when you are dead.
Waarmee ik kennelijk wilde aangeven dat ik die Francesca ook nog na haar dood wilde beminnen. Ik meende oprecht dat men de liefde van een vrouw kon winnen door het cliché te bestrijden. Wat een grove misvatting. Als het gaat om genegenheid van anderen moet het cliché niet worden bestreden maar hartstochtelijk omarmd, doodgeknuffeld, liefst ook nog in populaire bewoordingen. Als bewijs voor deze stelling hoeft men slechts het gros van de succesvolle binnen- en buitenlandse literatuur te consumeren.
Met deze uitgave begon mijn vriendschap met Pablo, en daarmee zijn betovering, een ander woord is er niet voor de uitwerking die Pablo van Dijk na enige tijd op mij had.
Pablo had bedacht dat iedere brief aan Francesca, er zouden zeven in het boekje
| |
| |
komen, in een enveloppe moest zitten waarop ik met de hand het adres van die Francesca had geschreven. Aangezien er negenenveertig boekjes werden gemaakt moest ik zeven maal negenenveertig enveloppen adresseren.
Dat viel me moeilijk, schrijven met de pen is mij al van jongs af aan zwaar gevallen, om het werk te vergemakkelijken sprak ik met Pablo af in het al eerder genoemde Italiaanse cafetaria. Hij legde de enveloppen voor me neer, ik hoefde ze nog slechts te bekladden in mijn onleesbare handschrift en de wijn te drinken die hij zo royaal voor mij bestelde.
Wat mij voor hem innam, en daarmee begon het als ik me niet vergis, was de ernst waarmee hij zijn absurde werkzaamheden uitvoerde. Een onvermijdelijke eigenschap van een irrationele oplichter, maar dat wist ik toen nog niet.
Hij had een obsessie met kleding en handen, zoveel was mij na een paar uur in zijn aanwezigheid duidelijk. Van voorbijgangers wist hij de waarde van hun garderobe binnen een paar seconden te schatten, ook wist hij eraan toe te voegen wat die kleding tweedehands nog zou kunnen opbrengen. Hoewel ik mij nooit zo druk had gemaakt om kleding vond ik de energie die hij besteedde aan het bestuderen van de garderobe van derden vermakelijk en zo af en toe zelfs charmant.
En goed verzorgde handen was voor hem het toppunt van beschaving. Als je hem mocht geloven, begon alles wat mooi was op deze wereld met een verzorgde hand.
Van Dijk wilde mij aan een nieuwe garderobe helpen. Zijn favoriete uitspraak luidde, ‘voor dat geld kun je niet zonder zitten’. Een aanzienlijk gedeelte van de garderobe die hij voor mij aanschafte bestond uit broeken en jassen die me veel te groot waren, maar als je iemand aardig vindt, moet je niet zeuren over dat soort kleinigheden. Ook de groene bontmantel die ik om mij heen had geslagen toen ik noodgedwongen het boekenbal van 1998 bezocht was afkomstig uit de klerenkast van Pablo van Dijk.
Mocht nu de indruk worden gewekt dat ik mij alles liet welgevallen, wil ik die indruk gaarne corrigeren. Ik ben erg voor strategische oorlogsvoering. Wat zich niet laat bestrijden, moet je over je heen laten komen als een kleine zandstorm. Bovendien was ik wel gevoelig voor het argument van Van Dijk dat een groene bontmantel het tijdens een boekenbal beter doet dan een zwarte coltrui, en dat ik ook nog op menig ander feest plezier zou hebben van die groene jas.
Niet lang na deze aanschaf bood hij mij postzegels aan waarop een tekening van mijn gezicht was geschilderd. Hij zei: ‘Je hebt postzegels nodig waar jezelf op staat.’
Ook in dit geval ging ik tot aankoop over, omdat ik nu eenmaal nooit wakker heb gelegen van geld, en het mij een aardig idee leek een arme kunstenaar die postzegelkunst maakte niet alleen verbaal te steunen, maar ook daadwerkelijk van de straat te houden.
De datum van de presentatie van mijn eerste uitgave met Pablo van Dijk naderde. Wij besloten een klein feest te geven in het Italiaanse koffiehuis. Meestal is het gebruikelijk dat uitgevers voor dergelijke festiviteiten betalen, maar van Dijk leek het billijk dat ik de helft van de kosten voor mijn rekening nam. Hoewel dit uiteindelijk door een interessante boekhoudkundige truc van de uitgever erop neerkwam dat ik voor honderd procent van alle kosten opdraaide. Ik heb veel bewondering, nog steeds, voor de inventiviteit van de mens in nood, en ook mensen zonder nood die gebruik maken van inventiviteit kunnen op mijn warme belangstelling rekenen.
Francesca en haar familie zouden uiteraard komen. Verder nog wat mensen die we in New York kenden, erg veel waren dat er niet, want met vrienden was ons leven niet rijkelijk bezaaid.
In een opwelling nodigden wij ook mijn bureauredactrice uit, werkzaam voor Nijgh & Van Ditmar, die geholpen had bij het corrigeren van de uitgave. Corrige- | |
| |
ren is nooit mijn fort geweest, en als gezegd, Pablo van Dijk sprak feitelijk geen enkele taal, hoewel hij zich desondanks goed verstaanbaar wist te maken. Op mijn kosten vloog de bureauredactrice voor één nacht naar New York.
Ook de heer Hofland, journalist voor NRC Handelsblad, verscheen op de presentatie. De heer Hofland was licht bevriend met Pablo van Dijk. Ik heb mij laten vertellen dat Hofland vele foute vrienden had en heeft en zo werd een van de foute vrienden van Hofland mijn foute vriend. Als ik eerlijk ben, zijn al mijn vrienden fout, maar er zijn natuurlijk gradaties.
Hofland heeft in NRC Handelsblad nog een paar woorden gewijd aan de presentatie van het boekje. Pablo stopte Hofland geregeld van alles toe in de hoop dat er vervolgens over geschreven zou worden. Toen Hofland op een gegeven moment niets meer over Pablo en zijn producties schreef werd hem ook niets meer toegestopt. De kleine corruptie heb ik altijd een fascinerend schouwspel gevonden. Mooi, aandoenlijk en door en door menselijk. Dat ik er zelf weinig mee in aanraking ben gekomen moet aan mijn diepgewortelde en onverklaarbare mensenhaat liggen, of gewoon aan het feit dat ik erg duur ben, onbetaalbaar eigenlijk.
De megalomanie die kennelijk sluimerend in mij woonde, was door van Dijk zorgvuldig losgewoeld, en het aardige van mijn megalomanie is dat ze anderen altijd ten goede is gekomen. Velen hebben ervan geprofiteerd.
Natuurlijk was Pablo van Dijk een snob, maar meer nog dan dat speculeerde hij op het snobisme van anderen, hij speelde ermee, hij wakkerde het aan, en hoewel het helemaal niet in zijn bedoeling lag - hij was vrij van alle ideologische smetten, hij wilde slechts langzaam vernietigen en langzaam vernietigd worden, en voor zover ik weet wil hij dat nog steeds - zou je kunnen zeggen dat hij snobisme ontmaskerde door het tot in het oneindige te overdrijven. Hij was de knecht die het langzaam overnam van de meester, de dienaar die zijn broodheren verslaafd aan hem probeert te maken om dan langzaam het leven en hun bezittingen uit ze te slurpen.
Hij wist niets, ja hij kende een halve bladzijde Gerard Reve uit het hoofd en nog wat losse gedichten, hier en daar een stukje Bukowski. En feitelijk kon hij ook niets, hoewel hij je het gevoel wist te geven dat alles goed zou komen zolang je hem maar de touwtjes van je leven in handen zou geven.
Hij zou voor alles zorgen, hij zou het zweet van je hoofd wissen als je het warm had, en kruiken voor je maken tijdens ijzige koude, hij zou kleren voor je strijken en met een washand je rug wassen. Hij was er altijd en hij zou nooit meer weggaan.
Wat hij deed, was het aanwakkeren van euforie, zoals elke geslaagde verliefdheid begint met een moment van euforie, wat niets anders is dan de diepe vreugde eindelijk, al is het maar voor even, verlost te zijn van dagelijkse verantwoordelijkheden en taken, het was die euforie die hij creëerde en die zijn aanwezigheid zo aangenaam maakte, tot je er langzaam achterkwam dat het euforie was die tegen contante betaling in scène werd gezet, en geleidelijk, bijzonder geleidelijk ging de vreugde van de bevrijding over in schaamte over de pijnlijke kwaliteit van het gebodene.
Zijn vrouw, Carol, verkocht restanten van partijen lippenstift, nagellak, spiegeltjes en kraaltjes door aan grutters. Zij was een tussenpersoon. Zij meende, maar dat hoorde ik pas later, dat Pablo de grootste intellectueel van New York was, maar zij geloofde ook dat hij zestien talen vloeiend sprak en schreef. Binnen een huwelijk kun je kennelijk veel kleine mankementen lang verborgen houden, en dat is een hoopvolle gedachte.
April 1998 keerde ik terug van een lange reis door Australië en Europa. Pablo was het maken van exclusieve uitgaven met mij goed bevallen, want hij stelde voor er op korte termijn nog een paar te maken.
Men zou hem gerust bezeten kunnen noemen. Hij wilde wel iedere week een
| |
| |
boekje met mij maken. ‘We hebben geen klanten,’ zei hij steeds weer, maar ik vermoed dat dit een leugentje om bestwil was, want zonder klanten raakt een irrationele oplichter niet in extase.
Er sloop een licht homoseksuele component in onze verder gezonde vriendschap. Op terrassen en op straat ontwikkelde Pablo de gewoonte om aan mijn blote arm te likken - het was lente, ik liep in korte mouwen -, ook haalde hij wel eens etensresten uit mijn mond en at die dan op en soms deed hij hetzelfde met mijn oorsmeer. Hij was van weinig vies, maar als je bedenkt dat hij dergelijke dingen met al zijn klanten deed, verliezen de handelingen hun glans.
Voor iemand zoals ik die leven het grootste gedeelte van de tijd als een lijdensweg ziet, is het best aardig dat er af en toe een mensentong over je blote arm glijdt, ook al is het de tong van Pablo van Dijk.
Verder zat hij wel eens aan mijn billen. Van mannen die financieel afhankelijk van me zijn kan ik dat goed hebben.
Ik ontmoette een vrouw, Claire, beter gezegd, zij ontmoette mij, en door deze ontmoeting ontwikkelde mijn vriendschap met Pablo zich tot ongekende hoogte. Francesca was vergeten, men vergeet vrouwen het beste in gezelschap van andere vrouwen.
| |
| |
Van Dijk legde mij uit dat het charmant inpalmen van vrouwen, en mannen niet te vergeten, niet in de laatste plaats een kwestie was van het strategisch uitdelen van geschenken en aandacht, maar aandacht waar een mens wat aan heeft is veelal een duur geschenk.
Een theorie die mij niet onwaar voorkwam. De prijs van aandacht kan bij menig psychotherapeut worden opgevraagd.
Badhanddoeken, schoenen, tandenborstels, potten nachtcrème, alles werd door Van Dijk naar Nederland gestuurd, naar Claire - de rekening volgde later. Ik hoefde er niets voor te doen, alleen te betalen. Zo hield ik meer tijd over om te schrijven. Zijn redeneringen waren waterdicht. Zoals sommige dieren bloed ruiken, rook hij geld. Soms denk ik wel eens dat het de enige echte geur is die ik verspreid.
Een periode van euforie begon. Ik heb er een hoge prijs voor moeten betalen, maar ook nu nog ben ik niet blind voor die zeldzame momenten dat je meent dat je slechts een straathoek verwijderd bent van de verovering van de wereld, de verovering van het totale geluk.
Of ik nu verliefd was op Claire of op Pablo is mij achteraf niet geheel duidelijk. De medische term, hoewel ik mijzelf absoluut geen medisch geval vind, manisch is wellicht beter op zijn plaats.
In navolging van een scène uit een van mijn favoriete films - Once upon a time in America - liet ik Pablo weten dat ik gaarne een restaurant wilde afhuren om met Claire uit eten te gaan als zij weer eens in de stad zou zijn.
Van Dijk vond dat uiteraard een uitstekend idee, maar een restaurant afhuren, zo zei hij, zou wel eens te kostbaar kunnen worden. Hij kende een galerie waar 't een en ander zou kunnen plaatsvinden, hij zou voor speciale verlichting zorgen, muziek, muzikanten, obers, bestek en borden moesten worden gehuurd, er zouden menukaarten moeten worden gedrukt maar erg veel hoefde het allemaal niet te kosten.
De voorbereidingen voor het diner deden mij, vrees ik, meer vreugde dan het diner zelf. De hernieuwde kennismaking met de vrouw in kwestie op het vliegveld van New York was aardig, daar niet van, maar een tikkeltje moeizaam.
Zoals schuldgevoel ook nooit gaat om degene over wie men zich schuldig zou moeten of willen voelen - schuldgevoel is alleen maar het zoveelste middel om je niet bezig te hoeven houden met de ander - zo ging dit diner natuurlijk niet over en niet om de vrouw die naar New York was getransporteerd om iets te mogen meemaken dat elders niet meegemaakt kon worden. Hoopten we.
Het diner, waarvoor de rekening, achteraf een kleine tienduizend dollar bedroeg, was een poging te ontsnappen aan het grauwe realisme dat ook zijn waarde heeft en dat sommige mensen zeer verdienstelijk weten te bedrijven, maar dat mij zeker in die tijd te grijs voorkwam. Het destructieve absurdisme leek mij een waardig alternatief, een uitkomst, en alleen al daarom roept de prijs van het diner achteraf geen spijt bij mij op, of gedachten over wat ik allemaal nog meer met het geld had kunnen doen. Euforie moet je niet omrekenen in Amerikaanse dollars, dat is slecht voor de dollars en slecht voor de euforie.
Het diner verliep volgens plan, als een eenmalig toneelstuk dat na langdurig repeteren perfect ten tonele werd gebracht. Er zijn foto's van maar die heb ik helaas niet meer in mijn bezit.
Dat ik in die tijd samenwoonde, bemoeilijkte de operatie in niet geringe mate. Het verlangen naar lijden is het verlangen om eindelijk te voelen dat je leeft.
Pablo en Claire zijn uit mijn leven verdwenen. Van allebei krijg ik nog geld, van de een iets meer dan van de ander, maar aangezien ik niet verwacht dat deze schulden ooit betaald zullen worden, niet in dit leven althans, kan ik zonder bitterheid door met leven.
| |
| |
De een woont samen met een dichter, de ander met een gevallen zangeres uit Texas, inclusief zoon en hond. Daar schijn je ook niet gelukkig van te worden.
Met Pablo's ex-vrouw, de tussenpersoon, eet ik nog wel eens een hapje. Zij haat Pablo, en hoewel ik die haat begrijp, vind ik hem ook een tikkeltje kortzichtig. Als je vier jaar lang gemeend hebt met de grootste intellectueel van New York getrouwd te zijn geweest, moet je ook jezelf haten, en je eigen ambities, niet te vergeten.
Over Pablo van Dijk is meer te vertellen, maar niet hier, en niet nu, daarvoor is het nog te vroeg.
Misschien alleen nog dat hij mij kort na het tienduizend-dollar-diner meenam naar een klerenwinkel en mij een pak aanwees. Ik meende dat hij dat pak voor mij had uitgekozen, maar hij zei: ‘Als je dit pak voor mij koopt krijgt je van mij een tegoedbon voor net zo'n diner als ik net voor je heb georganiseerd. Eigenlijk is dat een koopje. Want dit pak kost duizend dollar, je spaart negenduizend dollar als je dit pak voor me koopt.’
De tegoedbon voor het diner zweeft nog door mijn keuken. Ik kan er met veel plezier naar kijken.
Vrij snel na die scène in de klerenwinkel ontpopte Pablo zich als de handelaar in andermans euforie die hij al van het begin af aan was geweest. Dat ik daar enige tijd blind voor was berouw ik niet. Men moet in de waarheid leven, maar kleine uitstapjes zijn hoogst noodzakelijk.
Zomer 2002 werd onze vriendschap, waarvan toch al niet veel over was, definitief beëindigd, ik meen naar aanleiding van een stukje van mijn hand in NRC Handelsblad.
Pablo verkocht alles wat hij nog van mij in zijn bezit had - hij bewaarde goederen voor mij die ik om voor de hand liggende redenen niet in mijn eigen huis kon bewaren - voor een aardig bedrag aan een verzamelaar in Den Haag, ook de foto's van het diner, en vele andere foto's waarvan ik me afvraag wat verzamelaars eraan hebben. Ik heb weinig tegen voyeurisme, maar ik ben er bij voorkeur niet het slachtoffer van.
Ik zou willen dat ik kon zeggen dat mijn ijdelheid was gestreeld door deze verkoop. Verzamelaars zijn gek.
De laatste keer zag ik Pablo op een terras, hier om de hoek, samen met zijn vrouw, de Texaanse zangeres, het was het eind van de zomer. Allebei aarzelden we even, toen besloten we te doen of we elkaar niet zagen.
Het spijt me dat hij niet in een getto leeft, of in een gebombardeerde stad vlak na een oorlog. Zijn spaarzame talenten zouden in een echt wetteloze omgeving veel beter tot hun recht zijn gekomen.
Een handelaar in andermans euforie heeft, om op te bloeien, om boven zichzelf uit te stijgen, om beter te worden dan hij eigenlijk is, een klant nodig die hem daarbij helpt, een klant die bij tijd en wijle net zo irrationeel is als de irrationele oplichter.
Eén ding weet ik zeker: ik was zijn beste klant.
|
|