‘Je tong hangt uit je mond,’ zei ik.
‘Wat?’ vroeg Mehmed. Hij keek verward op.
‘Je hijgt.’
‘Ik doe normaal nooit aan sport.’
De week erna ging Mehmed niet meer mee. Zijn armen deden na afloop zó'n pijn dat hij drie dagen niet heeft kunnen rukken. Sukkel.
‘Ga jij maar lekker in de bibliotheek naar meisjes kijken,’ zei ik.
Ashraf kijkt niet naar vrouwen. Nooit. Eerst dacht ik dat hij homo was.
‘Ik krijg later wel zevenenzeventig vrouwen,’ zei hij. ‘Want ik strijd voor een heilige zaak.’
Ik nam een slok uit een flesje Gatorade.
‘Wil jij niet meedoen?’ vroeg hij. ‘Vechten. In Afghanistan, of zo.’
‘Net als Rambo,’ zei ik.
‘Rambo, wie is dat?’
‘Sylvester Stallone. Je weet wel,’ zei ik. ‘Met die kop alsof er een rek halters op is gevallen.’
Ashraf zou vrijdagavond naar een bijeenkomst gaan. Ik had beloofd mee te gaan. Het ging over de heilige oorlog.
‘Ik neem wel alvast een voorschot op die vrouwen,’ zei ik.
‘Ik begrijp niet wat je in Hasna ziet,’ zei Ashraf.
‘Goede kont, cup C, lange benen. Ze studeert rechten.’
‘Heeft ze hersens?’ Ashraf trok een vieze kop.
‘Ze is slimmer dan jouw hele familie bij elkaar.’
‘En wat wil je daarmee zeggen?’
‘Dat Hasna héél slim is,’ zei ik.
Hasna vond het niks dat ik naar die bijeenkomst ging. ‘Je gelooft toch helemaal niet in Allah?’ zei ze.
‘Ik rook twee pakjes Marlboro per dag, hou van babi pangang en gebruik de Koran thuis als onderzetter voor hete pannen. Maar ik ben en blijf een moslim.’
Hasna keek me aan met haar grote bruine ogen. Ik keek haar aan met mijn grote bruine ogen.
‘Yusef,’ zei ze, ‘ik houd van je.’
Ze liet een stilte vallen, ze wachtte ergens op. Waarschijnlijk op de woorden: ik ook van jou. In plaats daarvan rukte ik haar hoofddoek af en trok ik mijn jeans en boxer omlaag. Geen woorden, maar daden!
Na een half uur stak ik een Marlboro op en liep ik haar huis uit. Haar broertje van zes keek me bedenkelijk aan. Hij was een keer Hasna's kamer binnen gekomen, terwijl ze mij aan het pijpen was.
‘Wat ben je aan doen?’ vroeg Hamid.
‘Ik geef haar wiskunde bijles,’ zei ik. Zijn mond viel wijd open.
‘En nou opdonderen!’
Het asfalt glom van de regen. We stonden op de vluchtstrook en ik trapte tegen de zijkant van de Kadett. ‘Kutwagen.’
‘Hee! Schop niet tegen mijn auto!’ Ashraf greep me bij mijn keel. ‘Anders schop ik jou!’
‘Relax, man. Het is jouw auto geeneens. Hij is van je buurman.’
Ashraf zuchtte. ‘Kunnen we de wegenwacht niet bellen? Ja, laten we de wegenwacht bellen.’