In ieder geval hoeft het niet de godganse dag voelbaar te zijn op hetzelfde niveau. Soms is de gehechtheid actueel, soms virtueel, soms latent, soms minimaal, soms zoek.
Zo ook met dieren. Van de vele onderscheidingen die in mijn relatie met Crispijn gemaakt kunnen worden, is de voornaamste die tussen jong en oud. Wij waren nauwer met elkaar verbonden toen hij jong was dan in zijn laatste jaren.
Daarbij moet in aanmerking genomen worden dat hij meer de hond van de vrouw dan van de baas was. Als zij thuiskwam krabbelde hij op; mijn groet beantwoordde hij met een oogopslag, zonder zich te ontrollen.
Het leek wel of hij zich bij het ouder worden ging concentreren op hoofdzaken. Al nam de baas hem dagelijks mee uit, de vrouw deed meer voor hem, dat is waar.
Hij richtte zich ook minder tot honden die hij tegenkwam op de wandeling. Vroeger schoot hij ze allemaal aan behalve als hij bang voor ze was; de laatste jaren keek hij alleen opzij en liep door.
Was hij zich aan het onthechten, zou dat kunnen?
Niet dat er ooit iets onaangenaams tussen ons geweest is. Ik sprak hem altijd aan als een vertrouwde; en soms had hij ineens weer zin om op mij af te komen.
Sinds de dood van Crispijn zien alle honden op de kade er sterfelijker uit. Hoe levend zij ook draven, snuffelen, afwachten en opspringen, zij dragen de dood in zich. Dat dit ook geldt voor hun eigenaren ligt minder vooraan in de gedachten. Die doen gemiddeld vijf keer zo lang over hun leven als de honden, een heel verschil.
Het zicht op de honden wordt er nauwkeuriger door. Zij tekenen zich onbekommerd af tegen een achtergrond van niet-zijn. Als zij over de dood peinsden, zouden zij nog steeds minder reden hebben om zich druk te maken dan mensen: hun bestaan houdt meestal makkelijker op.
De overweging van hun eindigheid helpt mij om alle dood sober op te vatten. Dood zijn is een normale conditie. Het is te vergelijken met stenen op een berghelling. Op de meeste hemellichamen bestaat niets anders. De wonderlijke toevoeging bij ons is dat er een grassprietje opkomt tussen de stenen: leven.
Het is ongelofelijk. Geen wonder dat het afloopt.
Je hebt veel verdriet van het verlies van zo'n huisgenoot, vooral in het begin, zeggen mensen die het beleefd hebben.
Wij zagen het aankomen, en hoopten dat het nog jaren zou duren. Dertien - veertien - vijftien - langer was onwaarschijnlijk.
Ach, is hij dood! zei een wandelaar met een klein wit hondje op de kade enkele dagen later. ‘Dat heb je met dieren; ik heb al tegen mijn vrouw gezegd, als deze dood is - hij is nu twaalf - dan nemen we nooit meer een hond.’
Wij lieten het hierbij, anders had ik hem misschien voorgehouden dat verdriet niet een emotie is om vooral te vermijden. Een mens die nooit verdriet had gevoeld zou niet alleen in andermans ogen een halfwas zijn, hij zou zichzelf ook onvolwaardig voelen. Niets dan welzijn, pret en tevredenheid dag in dag uit - wat een schamel bestaan.
Verder had hem verteld kunnen worden dat het verdriet een mens niet totaal in beslag neemt; het vermengt zich onberekenbaar met andere gemoedsstaten. Soms bij het praten over Crispijn moet je adem om een prop in je keel heenkomen; soms gaat het helder en opgewekt, alsof het een logé betrof die na een paar dagen vertrokken is.
Ook zou de man met het witte hondje moeten horen dat prop in de keel en verdriet en gemis niet tot hetzelfde ervaringsgebied beperkt zijn. Ik heb soms een prop in de keel gekregen over iets dat heel grappig of briljant of verheugend was; en over