een lezing van vier bladzijden, maar heeft zelf drieduizend woorden nodig eer hij tot slot ferm formuleert dat de Fortuyn-lezing meer biedt. Uit zijn slotzin had overigens een stilist die slappe woorden ‘eigenlijk toch’ uiteraard geschrapt.
Ondanks het feit dat de recensenten, op onnozele hals Schenke, en de van overpeinzing smullende Hoogervorst na, het roerend met elkaar eens zijn dat we hier niet met een roman, maar met een theoretische verhandeling te maken hebben, tref je in de recensies enkele opmerkelijke verschillen aan. Geheel de Uwe gaat blijkbaar over een manke Don Juan, gezien door de ogen van verschillende vrouwen. Volgens Rien van den Berg (Nederlands Dagblad) wordt die man, Solomon Schwartz, ‘beschreven door de ogen van vier vrouwen uit zijn leven’. Volgens Theodor Holman onderzoekt Palmen echter ‘de ziel van deze Mon door vijf vrouwen’. Ook diverse andere recensenten gewagen van vijf dames, maar Menno Schenke zegt in het Algemeen Dagblad: ‘Connie Palmen schrijft als het ware vanuit het gezichtspunt van zes vrouwen een biografie van haar hoofdrolspeler Mon Schwartz.’ En Tom van Deel deelt zelfs mee: ‘Eén personage wordt hier van zeven verschillende kanten belicht.’ Dit kan geen drukfout zijn, want verderop gewaagt hij, overigens met mooi binnenrijm, nogmaals ‘van de rol die hij gespeeld heeft in het leven van deze zeven’. Hoe nu? Zijn 't vier, vijf, zes of zeven vrouwen? Is tellen met tien vingers dan zo moeilijk? Je zou 't boek haast zelf moeten gaan lezen, ware het niet dat ik mij doodverveeld heb bij drie eerdere fletse producten van Palmen, plus een vaal boekenweekgeschenk en een flutscriptie over Socrates. Het is een schrijfster die gespeend blijkt te zijn van zintuigen. Dit innemend onnozele mulo-meisje is iemand die niets ziet, niets hoort, niets voelt, niets proeft, niets ruikt, maar zichzelf desondanks beschouwt als een briljant brein.
De recensenten zijn 't er, met uitzondering van Schenke (‘Palmen weet haar schrijfstijl per personage subtiel te variëren’) allemaal over eens dat die vier, vijf, zes of zeven vrouwen onvoldoende van elkaar verschillen. ‘Het is unisono Palmen zelf’, zoals Goedkoop bij uitzondering even kort als treffend formuleert. Alleen Jaap Goedegebuure hoort een andere toon in het zuster Monika gedeelte, ‘maar feit is wel dat haar gedragen en af en toe ook flink oubollige monologen tot de geforceerdste gedeelten van Geheel de Uwe horen’.
Verschil van opvatting tussen de recensenten is er weer wat betreft de stijl. Volgens Rien van den Berg ‘loopt alles stilistisch lekker door’, (vandaar misschien die ‘hoop theorie’ en het ‘drukkend element’ waar Tom van Deel van gewaagt), maar Koen Eykhout citeert een aantal ronduit idiote zinnetjes, bijvoorbeeld ‘...dat het iets was wat tussen ons bleef, maar Catherina zou Catherina niet zijn als ze niet zonder enige aarzeling zei daar geen enkel probleem mee te hebben, dat ze me niet verteld had’ (‘Iets en wat en niet en weer niet en geen en weer niet en dat allemaal in twee regels,’ klaagt Eykhout zeer terecht). Thomas van den Bergh zegt: ‘Ze is geen stiliste, haar zinnen zijn soms houterig, dan weer gezwollen, ze brengt haar personages niet tot leven.’ Dodelijker nog brengt Holman hetzelfde bezwaar onder woorden: ‘Tussen de vijf vrouwen is wel enig vocabulair verschil, maar geen andere toon. Palmen schrijft de monologen als een redelijk goede journaliste die de cassettebanden heeft uitgewerkt, waarna de eindredacteur zou zeggen: “Probeer er wat kleur in te brengen, schat.”’
Ach, die recensenten schrijven zelf soms ook met de behangerskwast. Wat te denken van Van Deels ‘drukkend element’? En Menno Schenke vertrouwt ons over I.M. toe: ‘Dat is, en dat vind ik nog steeds, een draak van een boek.’ Als je zegt ‘dat is een draak van een boek’, hoef je daar echt niet parmantig bij te zeggen ‘en dat vind ik nog steeds’. De meest belabberd geschreven recensie stamt van Arjan Peters in De Volkskrant. Hij biedt ons de prijszin: ‘Maar gaandeweg Geheel de Uwe komt de werkelijke drijfveer achter deze onderneming schril in de schijnwerpers te staan.’ Alsof de heer Peters met z'n schimprecensies ooit enig ander doel nastreeft dan zichzelf ‘schril in de schijnwerpers’ te zetten.
Veruit de gemeenste, en vermakelijkste, opmerking over Geheel de Uwe bevat de recensie van Ingmar Heytze in het Utrechts Nieuwsblad: ‘Een nieuw boek van Connie Palmen? Ik wist niet dat Hans van Mierlo dood was.’