Tien verloren jaren
Moraal en klasse in Nederland
Bastiaan Bommeljé
Saai is het bepaald niet geworden sedert de lpf is geroepen tot 's lands regering. Nu ja, misschien is vooral de politieke verslaggeving in de kranten die ik lees van de weeromstuit wat minder zouteloos geworden. Zo zag ik in een aantal recente hoofdredactionele commentaren, nieuwsanalyses en columns over de Lijst Pim Fortuyn en haar ministers onder meer de diagnoses: ‘terug naar de Middeleeuwen’, ‘een vaudeville-act’, ‘onheilspellend’, ‘meteen liegen’, ‘geen toonbeeld van fatsoen’, ‘platvloers’, ‘een reële bedreiging’, ‘louche’, ‘cabaret’, ‘een ongezonde dosis rechtse rancune’, ‘gefixeerd op repressie’ en ‘een blamage’.
De politiek leeft weer, kortom. Toch betwijfel ik enigszins of de - soms onverbloemde - toon van morele verontwaardiging die uit deze observaties spreekt erg behulpzaam is om te begrijpen wat de lpf betekent in de Nederlandse maatschappelijke verhoudingen en parlementaire geschiedenis. Weinigen zullen volhouden dat de partij tot op heden een moreel verheffende of intellectueel overtuigende voorstelling heeft verzorgd, maar interessant als verschijnsel is ze daarom niet minder. Veel inzicht bieden bovenstaande kwalificaties evenwel niet, en waarschijnlijk verraden ze bovenal dat in de media een sociologisch perspectief op de samenleving steeds meer moet wijken voor een ethisch-moralistische blik. Hier zijn ongetwijfeld oprechte overtuigingen en goede bedoelingen in het spel, en het lijkt me ook onzin te spreken van bewuste ‘demonisering’ van de lpf (net zomin als daarvan bewust sprake was bij Fortuyn). Maar het is onmiskenbaar dat journalisten zich tegenwoordig meer opstellen als behoeders van de samenleving dan als notulisten die terzijde staan. Ze missen daardoor veel, bijvoorbeeld begrip van hun eigen positie in het maatschappelijk krachtenveld.
Hoewel de rol als behoeder als journalistieke traditie stamt uit de tijd van de verzuiling, is de recente perspectiefwisseling van sociologie naar ethiek waarschijnlijk toch typisch modern. Het past in een tijdsbeeld waarin filosofie - althans de Nederlandse, half-theologische ‘op zoek naar de zin van het bestaan’ variant - bloeit, terwijl maatschappijwetenschap zo goed als dood is. In zekere zin is dit jammer, want hoewel de sociologie in de jaren zeventig door eigen toedoen ten onder is gegaan in een zee van loze woorden, biedt ze bij uitstek het instrumentarium waarover journalisten zouden dienen te beschikken. Ik bedoel dat in een sociologisch perspectief op de samenleving het conflict tussen schijn en werkelijkheid centraal staat, en dan vooral de varianten daarvan: de vermenging van belangen en ideeën, de verknoping van moraal en maatschappelijke positie, alsmede de dialectiek tussen klassen en standen. Uiteindelijk kan sociologie helpen inzicht te krijgen in het fundamentele vraagstuk van macht, en in het bijzonder de complexe verkaveling daarvan tussen de sociale, culturele, politieke en economische domeinen van een samenleving.
Ik kom hierop omdat onlangs een boekje van de socioloog en jurist Kees Schuyt uit mijn boekenkast viel. Precies tien jaar geleden bundelde hij een aantal van zijn columns uit de Volkskrant in het werkje De zittende klasse. Destijds gleed het vrij geluidloos de vergetelheid in, maar herlezing van zijn stukjes uit 1992 is verhelderend, in zekere opzichten zelfs schokkend. Te meer als men beseft dat in hetzelfde jaar - dus ook exact een decennium geleden - het werk The culture of contentment van John Kenneth Galbraith uitkwam. Hierin biedt de befaamde econoom een polemische sociologische analyse van de moderne westerse samenleving die richtingloos wentelt in de eigen welvaart (hij heeft het over de VS, maar veel is naadloos herkenbaar in Nederland). Ook aan dit boek werd te onzent niet veel aandacht besteed, hoewel het zonderling genoeg onder managers enige weerklank vond en de politicoloog Ruud Koole er destijds naar verwees in zijn analyse van de toenmalige crisis in de PvdA.
De twee boeken zijn geheel verschillend van