H. knikte. ‘Ieder zijn tijd,’ zei hij. ‘Maar je kunt nu tenminste weer schrijven wat je wilt.’
G. schudde langzaam zijn noord. ‘Het is afgelopen,’ herhaalde hij. ‘Niemand wil mij meer uitgeven.’
‘Je bent toch niet gekomen om je te beklagen,’ zei H. scherp.
G. schrok. Nee, in tegendeel, hij was gekomen om zijn excuses aan te bieden. Hij had nooit mogen instemmen met die eis van hogerhand om H. uit de Schrijversbond te gooien.
‘Gedane zaken,’ zei H. ‘Nu is het jouw beurt.’
H. wist dat de nieuw gevormde Schrijversbond, waarvan hij geen lid had willen worden omdat hij, zoals hij hen geschreven had, ‘niet meer schreef’, bezig was aan een zuivering.
G. voelde zich in het nauw gedreven. Het zou H. niet verbazen als er straks tranen in zijn ogen zouden springen. Hij stond op en haalde een fles rode wijn.
‘Laten we eerst iets drinken,’ zei hij.
‘Waarop?’ vroeg G. dof.
‘Op de omwenteling natuurlijk,’ zei H.
‘De terugkeer,’ zei G.
Zo hoorde H. hem liever. ‘Zo kun je het natuurlijk ook bekijken,’ zei hij.
‘Geloof jij er dan in, in die omwenteling?’ zei G.
‘Ik ben er eigenlijk te oud voor,’ zei H.
G. was ruim twintig jaar jonger dan hij. In de tijd dat G. voorzitter van de Schrijversbond was geworden was hij een jonge ambitieuze romanschrijver geweest die gekleed ging in jeans en een glimmend zwartleren jasje. Zijn stem had vast en helder geklonken, overtuigd van zijn gelijk. Ook liet hij in die tijd een martiale snor staan.
‘Geloofde jij in wat je schreef?’ vroeg H. ‘In die romans vol golvend graan, in die vijfjaren plannen die in het laatste hoofdstuk altijd net op het nippertje werden gehaald.’
‘Ze hadden een voorbeeldfunctie,’ zei G. ‘Zo had het moeten worden.’
‘Maar zo werd het niet,’ zei H. en glimlachte terwijl hij hun glazen volschonk.
‘Eigenlijk zou ik je de deur moeten uitschoppen,’ zei hij, ‘maar ik ben geïnteresseerd in hoe je jezelf al die tijd hebt kunnen voorliegen.’
‘Het waren geen leugens,’ zei G., ‘het waren toekomstvoorspellingen. Een gelovige kan lang op een wonder wachten.’
‘En nu heeft het wonder zich voltrokken,’ zei H.
‘Dat valt nog te bezien,’ zei G. ‘Je zult zien dat de mensen heimwee krijgen naar de oude orde.’
H. zuchtte. ‘Ik wil helemaal geen orde meer,’ zei hij. ‘Ik wil alleen nog maar dood.’
G. schudde misprijzend zijn hoofd. Hij was communist. In naam van dat systeem waren de mensen bij honderdduizenden vermoord, maar in de dood geloofde een communist niet. Wel in noodzakelijke offers gebracht op het altaar van de geschiedenis.
G. stond op en ging met zijn handen in zijn zakken voor het raam staan. H. keek naar zijn rug en verbaasde zich over zijn gebrek aan haat.
‘Ik heb mijn dossier ingekeken,’ zei G. ‘De acd was nog effectiever dan ik al dacht.’
‘Hoezo?’ zei H. ‘Ik neem aan dat jij toch ook voor hen werkte.’
‘Dat kon niet anders,’ zei G. ‘Maar toen ik mijn dossier inkeek, ontdekte ik dat ik op mijn beurt gecontroleerd werd.’
G. draaide zich om en liep terug naar zijn stoel. Zijn gezicht zocht naar een uitdrukking, maar kon zo gauw geen passende vinden. Een mens in paniek
‘Ik heb mijn dossier opgevraagd om mezelf straks te kunnen verdedigen,’ zei hij.