ker die overal werd ingezet. Als ik niet maakte dat ik weg kwam uit het onderwijs zou het slecht met me aflopen. Misschien zou ik binnen afzienbare tijd mezelf niet meer in de hand hebben en een van de ettertjes een klap op zijn bek geven met alle gevolgen van dien. Ik had geen trek in zo'n afgang, ik moest op zoek naar een ander baantje. Misschien bij de groenvoorziening. Struiken en bomen etterden niet, ze kwamen niet van hun plaats en in het ergste geval gingen ze dood. Ik zou rust hebben onder blauwe luchten.
Uiteindelijk was er nog maar een halfuur over voor de tekenles. Ik besloot het biologiewerk niet meer te bespreken en begon al pratend tekenbladen uit te delen. Ik vroeg me af of het onderwerp griezelen op zolder niet te kinderachtig was, maar wonder boven wonder leek geen enkele leerling er problemen mee te hebben.
‘Maak het spannend, je mag de zaak best overdrijven,’ zei ik en somde voor de hand liggende details op: spinnenwebben, een bewegend gordijn, rare schilderijen, oude foto's, versleten schoenen, spookachtige schaduwen.
Ik had het nu bijna gehad, nog een halfuurtje en dan zou ik ze weg kunnen sturen. Opgelucht snelde ik langs de rijen, gaf aanwijzingen en zag tot mijn vreugde dat er aardige tekeningen ontstonden.
Alleen twee dikke Turkse meiden staarden lijdzaam naar het bord. Een van de twee had een kast getekend en op het papier van de ander stond enkel een naam met letters in verschillende kleurtjes.
‘Zo, jij schiet al op,’ zei ik.
‘Ik weet niets van zolder,’ antwoordde ze.
‘Teken maar oude kleren die er als spoken uitzien,’ zei ik en liep weer verder.
Uit mijn ooghoek merkte ik op dat Serge in een Donald Duck zat te lezen.
‘Ben je al klaar, Serge?’
‘Ik vind dit goed genoeg.’
Op zijn blad stonden twee figuren te kijken naar een derde die vanaf een balk aan een eindje touw bungelde. Een grote tong hing uit zijn mond.
‘Griezelen op zolder,’ zei hij. ‘Vet hè?’ En daarna dook hij weer in zijn strip.
‘Geef het lijk nog een mooi kleurtje,’ was mijn advies.
Toen de bel ging, maakte ik bij wijze van grap een schrikbeweging.
‘Nu al?’ brulde ik. ‘Wat gaat de tijd toch snel als het gezellig is. Nou, opruimen maar. Serge, jij blijft nog even.’
De klas stroomde leeg. Van opluchting begon ik lollig te doen tegen een groep meisjes. Even later kwam de directeur de fuck-you-kid afleveren.
‘Ik heb deze jongeman ernstig toegesproken,’ zei hij met een knipoog en maakte dat hij wegkwam.
‘Hier heb je een blaadje,’ zei ik tegen de jongen die met een verongelijkt gezicht op zijn stoel ging zitten. ‘Schrijf maar tweehonderd keer: Dit mag ik niet denken, zeggen of schrijven: fuck you!’
Hij pakte een blaadje uit zijn klapper, schreef de zin op en stak toen zijn vinger omhoog.
‘Meester, ik mag het niet schrijven, maar ik heb het nu toch gedaan. Krijg ik nou weer strafwerk?’
‘Laat me eens kijken,’ zei ik. Ik pakte het blaadje op en las de regel hardop.
‘Inderdaad,’ zei ik. ‘Nu heb je het weer gedaan, dat wordt dus vierhonderd keer.’
Hij lachte niet, maar bleef stil zitten en schreef niet meer.
‘Kom op,’ maakte ik een einde aan de grap. ‘Twee honderd keer, en vlug een beetje.’
‘En nu jij, Serge,’ zei ik. ‘Schrijf jij maar honderd keer: ik moet de waarheid spreken.’