over ‘the second burther of a former child’ - de tweede dracht van een eerder kind. De zogenaamde avant-garde van Atonaal was in haar ogen oude koek.
Ondanks de krachtige ‘mannelijke’ taal waarin zij polemiseerde, werd Vasalis niet opgemerkt of geciteerd door haar mannelijke collega's. Zeker is echter wel dat zij heel wat negatiever en pessimistischer was over het elan van de jonge dichters dan de literatuurwetenschap nadien heeft beweerd. Zo betoogde literatuurwetenschapper R. Fokkema geheel ten onrechte in zijn Het komplot der Vijftigers; een literair-historische documentaire (1979) dat zij instemde met de Vijftigerspoëzie en goede raad aan de jonge hemelbestormers wilde geven. In Het elektrisch bestaan van Calis zoekt men zelfs helemaal tevergeefs naar het aandeel van Vasalis in het debat bij de opkomst van de Vijftigers en naar een analyse van haar polemische stellingname. Jammer, want in retrospectief blijkt haar visie zeker niet behoudend, maar juist progressief en zeker relativerend, en heeft de tijd haar gelijk gegeven. En des te pijnlijker omdat zelfs Ter Braak al in januari 1937 in zijn kroniek in Het Vaderland wees op het belang van Vasalis naar aanleiding van haar debuut met vijf gedichten in het tijdschrift Groot Nederland.
Een derde voorbeeld van een muze die weigerde model te staan is Elisabeth de Roos, redactrice en recensente buitenlandse literatuur voor Libertinage, en de weduwe van E. Du Perron. Zij leverde zeer regelmatig bijdragen en schreef bijvoorbeeld doorwrochte recensies over Virginia Woolf, Stendhal, en Paul Bowles. Ook over haar komt men bij Calis bijzonder weinig te weten. In zijn register vinden we drie plaatsen waarvan de eerste verwijst naar opsomming van redacteuren, de andere twee naar een passage waarin zij wordt genoemd als brievenontvangster van Van Galen Last die niet zo tevreden is met de Nederlandse literatuur, waarbij hij Anna Blaman noemt. Dit is alles te meer schrijnend, want de correspondentie van redacteur Elisabeth de Roos ligt in het Letterkundig Museum te verstoffen.
Anna Blaman was overigens ook bij andere literaire voormannen niet erg geliefd. In Libertinage werd zij door L.Th. Lehmann gefileerd in diens recensie van Eenzaam Avontuur. Met zijn scherpe pen was een anders zo geharnaste tegenstander van Libertinage, Willem Frederik Hermans het helemaal eens. Calis geeft de heren in hun kritische reacties op Blamans ‘zo schamel geschreven romannetje’ (dixit Hermans) een pagina, zonder Blamans literaire betekenis verder te belichten. Dichteres Ida Gerhardt - wier betekenis destijds zeker werd gesignaleerd hoewel zij pas op zeer late leeftijd de P.C. Hooftprijs ontving - valt helemaal buiten de boot. Zij komt in de studie niet voor.
In Het elektrisch bestaan is kortom nauwelijks ruimte voor vrouwen, alleen voor de traditionele visie dat de Nederlandse literatuur na 1941 uitsluitend een zaak was van mannen die druk doende waren met ‘de strijd om Forum’ en de elkaar beconcurrerende ‘jongerentijdschriftjes’ (om dat beeld te ondersteunen zijn er vele nauwkeurige, chronologische weergaven van gesprekken en notulen van redactievergaderingen). Enige jaren geleden merkte Hella Haase nog op dat al die roemruchte literaire gevechten altijd zeer geheroïseerd zijn en in de geschiedschrijving worden opgeblazen tot een storm in een glas water. ‘Als het nou allemaal had geleid tot briljante polemische essays,’ verzucht zij in Dwars door puinstof heen - het boek over de Vijftigers dat H.J.A. Hofland en Tom Rooduijn in 1997 samenstelden -, ‘dan had ik er nog vrede mee kunnen hebben.’
Het is niet waarschijnlijk dat Haasse vrede kan hebben met het onderzoek van Calis. Dat is gemakzuchtig conservatief in zoverre dat het niet meer doet dan het bestaande beeld over de Vijftigers in de literaire canon reproduceren. Natuurlijk, in allerlei opzichten waren de schrijvers en tijdschriftenredacties tussen 1949 en 1951 kinderen van hun (door mannen gedomineerde) tijd, en wie zonder aandacht kijkt, wordt gemakkelijk verblind door de parade der mannelijke profeten. Des te meer reden was er evenwel om oog te hebben voor iemand als Haasse. Zij heeft zich sedert lang verzet tegen de aandacht die de zogenaamde heldenstrijd der Vijftigers heeft gekregen in de officiële literatuurgeschiedenis en tegen de optiek dat moderniteit per definitie hard, strijdvaardig, polemisch, kortom ‘mannelijk’ is.
Gerrit Kouwenaar merkte ooit op dat elke kunstuiting door de maatschappelijke verhoudingen wordt bepaald. Dat mag zo zijn. In de kunstopvatting van zijn tijd pasten wellicht geen vrouwen. Nu, vijftig jaar later, wel. Daarom is Het elektrisch bestaan een gemiste kans.