[651]
Deze maand
Het is geen geheim, maar in deze tijden vol luidruchtige en zelfbewuste opinies wellicht niet overbodig om stilletjes en aarzelend onder de aandacht te brengen: op het gebied van religie, politiek, levensoriëntatie, literatuur en het koningshuis is Hollands Maandblad agnostisch. Dat wil zeggen: in deze kolommen regeert niemand, behalve de nieuwsgierigheid, en zelfs die staat onder curatele van de scepsis.
De consequentie is duidelijk: wij zijn geneigd te menen dat niets onmogelijk is, maar dat waarschijnlijk slechts weinig zaken verbazingwekkend genoeg zijn om vroeg voor op te staan. Dit is een onwrikbare wereldvisie, waaraan wij met gepaste twijfelzucht slapjes vasthouden.
Vanuit dit perspectief zal het u niet verbazen dat onze plaats in de Nieuwe kerk tijdens het huwelijk van de kroonprins onbezet bleef. Natuurlijk, er was nieuwsgierigheid genoeg, zelfs een begin van verbazing, maar iets weerhield me - en dat was niet alleen een afspraak om de kerkelijke inzegening te ontlopen op een desolate badmintonbaan. Neen, wat uiteindelijk een te hoge drempel bleek, was het vooruitzicht hier iets te moeten schrijven over het Koningshuis. Er is immers geen gevaarlijker onderwerp voor een blad dat zijn lezers respecteert. Niet omdat het onderwerp taboe zou zijn, of omdat wij de toorn der Orangisten dan wel de hoon der republikeinen vrezen. Verre van dat. Maar wel omdat aan het Nederlandse koningshuis weinig intellectuele eer valt te behalen. Het is allemaal - vergeef mij de uitdrukking - nogal commun en dat geldt evenzeer voor het consequentieloze gestumper der republikeinen (een van hen meende dat het van ‘intellectuele hygiëne’ zou getuigen om de monarchie te verwerpen, wat wel een bijzonder ongelukkig gebrek aan historische kennis over het gebruik van het woord ‘hygiëne’ verraadde).
Het gekrakeel over het huwelijk was zo een voorbeeld van hoe alles in Nederland steevast versmelt tot de eenvormigheid die ons als natie bindt: ijdele babbelzucht. Het hoge woord moet eruit: wie zich in ons land wil verzetten, doet er liefst het zwijgen toe. De tijdgeest ademt woordenpraal, de dissident rest niets dan de lippen stijf op elkaar te houden. Hij doet en ziet niet om, zoals de eerste koning van Holland dit uitdrukte (dat was trouwens geen Oranje maar het broertje van Napoleon).
Het enige aspect wat misschien het signaleren waard is, was de gedrevenheid waarmee commentatoren, columnisten en entrefilettisten volhielden dat de kroonprins ‘dom’ zou zijn. Dit lijkt me zonderlinge kritiek, en ook een onscherpe diagnose. Toegegeven, Willem-Alexander is doctorandus zonder intellectueel te zijn; hij houdt schijnbaar meer van feesten dan van lezen, heeft een bovenmodale belangstelling voor sportieve inspanning, gedraagt zich gemakkelijk in gezelschap, is goed in improviseren en minder goed in protocol, weet zijn zin door te drijven, en is oprecht maar wellicht niet erg diepzinnig in zijn opvattingen en gevoelens. Hij is kortom, een perfect kind van zijn tijd - hij is one of us. Ik bedoel: hij lijkt in alles op zijn criticasters, en dat maakt hem even herkenbaar en beminnelijk als verontrustend.
Gelukkig is het ook voor hem nooit te laat om Hollands Maandblad te lezen. Deze maand niets over het huwelijk, maar wel Piet Gerbrandy over de klassieke traditie, Thomas Bersee over de ontworteling van de zwarte man en Hanneke Eggels over literatuurgeschiedenis als masculien zelfbedrog. Daarnaast is er poëzie van Esther N. Segaar, Ingmar Heytze en debutant Nazroel Moeniralm, alsmede verhalend proza van René Hesselink en André van der Veeke. Genoeg om het ja-woord te geven. - bb