[649]
Deze maand
Het meest teleurstellende van acht jaar paarse politiek is misschien wel het gevoel van teleurstelling. Ik bedoel: toen het eerste kabinet van Wim Kok aantrad, was er althans een sprankje verwachting van doorbraak, van verandering en van nieuwe prioriteiten. Die verwachting was niet alleen bestuurlijk maar ook intellectueel en cultureel, en bij een enkeling misschien zelfs spiritueel. Acht jaar later kunnen wij ons de opwinding van toen nauwelijks meer herinneren. Nederland lijkt in elk geval niet veel meer op het beloofde land dan voordat de winkelsluitingstijden werden geliberaliseerd, voordat de euthanasiewet werd geregeld, en voordat het homohuwelijk mogelijk werd. Deze wapenfeiten helpen weinig tegen het gevoel dat de erfenis van paars op onze schouders drukt als een doorweekte regenjas terwijl we wat hulpeloos de contourloze mistigheid van het huidige Nederland in ogenschouw nemen.
Natuurlijk waren de verwachtingen te hoog gespannen. Dat zijn verwachtingen altijd. Maar nu wij de parmantigheid achter ons hebben gelaten en de balans willen opmaken, staren wij in een tamelijk inspiratieloze leegte. Nederland is rijk en gelukkig, maar op een zonderlinge manier gemummificeerd in het afgelopen decennium. Wie de kranten openslaat, ziet veelal dezelfde gezichten als acht jaar geleden, wie naar de nieuwste boeken grijpt, leest merendeels dezelfde schrijvers, wie toehoort, beluistert dezelfde debatten gevoerd door dezelfde stemmen, en wie de universiteit van zijn jeugd bezoekt, ziet dezelfde docenten met een gemiddelde leeftijd van boven de vijftig. Het is niet dat jeugdigheid op zichzelf beter is dan ouderdom, of dat vernieuwing op zichzelf beter is dan conservering. Neen, het probleem is dat wij op verandering hoopten, en acht jaren van intellectuele en culturele stagnatie, van politieke correctheid en van gebrek aan zelfkritiek kregen. Op zich is dit alles wellicht ergerlijk, maar niet zorgwekkend. Wie meent dat het leven meer is dan een excuus om de verveling te verdrijven, is gewoon abuis.
Maar er is altijd ook goed nieuws. Deze maand is dat het feit dat het aantal abonnees en lezers van Hollands Maandblad de afgelopen twee jaar tamelijk onstuimig is gegroeid. Dit schept verplichtingen maar ook kopzorgen. Zoals de worsteling met de vraag of het maandblad op den duur wel het grootste literaire tijdschrift van Nederland wil worden. Gelukkig heeft Hollands Maandblad niet alleen een toekomst, maar ook een verleden. Dit verleden wordt onder meer belichaamd door een archief vol correspondentie tussen schrijvers en redacteuren. Het is enigszins verontrustend dat dit soort literaire correspondentie tegenwoordig meer en meer de vorm aanneemt van e-mails met een vluchtig digitaal leven. Voor toekomende generaties zal het zo wellicht moeilijker worden, de wording van een schrijverschap of de koers van een tijdschrift te volgen. Waar dit nog wel kan, verdrijft het onmiddellijk de somberheid.
Deze maand is er een proeve van zo een schrijverschap dat ontluikt en tot wasdom komt in de vorm van brieven die J.M.A. Biesheuvel - hij debuteerde in 1964 in Hollands Maandblad - over de jaren schreef aan K.L. Poll, de oprichter van dit tijdschrift. Biesheuvel was ooit de schrijver die mij leerde lezen, en K.L. Poll was ooit de lezer die mij aanmoedigde te schrijven. Dit zijn derhalve brieven die mij tot nadenken stemmen, die elke lezer kunnen inspireren en elke schrijver tot lering kunnen strekken. Voorts zijn er bijdragen van J.J. Peereboom, Co Woudsma, Frans Stüger, Allard Hoogland, August Hans den Boef, Jan de Bas en Ger Thijs - genoeg om de strijd tegen de mistigheid weer een maand opgewekt te kunnen voeren. - bb