nog uit twee andere beleidsmedewerkers. De ene was een Duitser, Klaus Walper, die ook voor de Bondsdagfractie werkte en in Bonn gestationeerd was; de ander was Massimo Silvestro, ongeveer van mijn leeftijd, maar al sinds 1965 in Luxemburg werkzaam (hij was binnengebracht door Commissielid Gaetano Martino, uit wiens geboorteplaats Messina hij afkomstig was). Wij hadden ook nog drie secretaresses, twee Luxemburgse en een Belgische. Zij werden in de wandelgangen ‘les trois Graçes’ genoemd, hoewel slechts een van hen die titel verdiende. Zij was dan ook degene die niet kon typen, maar was wel altijd bereid de heren afgevaardigden ten dienste te staan. Met name de twee haantjes Thorn en Berkhouwer werden door haar bediend.
De totale staf van het parlement, dat toen 136 leden had, bestond die tijd uit zo'n zeshonderd mensen, waarvan de helft tolken en vertalers. Iedereen kende kortom iedereen, zeker omdat we vanuit Luxemburg voortdurend op reis moesten. Vrijwel elke week togen we naar Brussel, een maar per maand gingen we een week naar Straatsburg, en eenmaal per jaar reisden we met het hele parlement naar Rome en naar Afrika.
Tegenwoordig zijn er voor 626 leden meer dan 4000 ambtenaren en dan tel ik de persoonlijke medewerkers van de leden, gemiddeld twee per afgevaardigde, nog niet eens mee. Nu was het verschil dat de leden destijds niet direct werden gekozen en allemaal ook nog lid van hun nationale parlementen waren. In feite kwamen zij alleen maar voor de zittingen en een enkele commissievergadering, voor de rest deden wij als permanente staf van de fracties het werk, tezamen met de griffie en de commissiesecretariaten. Je schreef rapporten en interventies, die met enthousiasme werden voorgedragen door de afgevaardigden. Nu wordt het schrijf en denkwerk echt door de leden zelf gedaan.
Wij schreven ons dan ook suf. ‘Wij’ betekende voor de Liberale fractie: Massimo en ik. Want aan schrijven deed Maury niet. ‘Le p'tit Louis’ kon zich permitteren om vrijwel niets te doen. Hij was een verzetsheld, een ‘grand mutilé de guerre’ en bovendien, zoals hij zelf meende, een ‘bekende Fransman’. Dat was ook wel waar, en ik heb hem zijn ledigheid nauwelijks kwalijk genomen.
Louis Maury is dit jaar op achtentachtigjarige leeftijd overleden. Hij was zijn werkzame leven voor de oorlog begonnen als leraar aardrijkskunde en geschiedenis aan het meisjeslyceum in de Normandische provincieplaats Evreux. In de oorlog ging hij bij het verzet, maar werd al vrij snel opgepakt en dusdanig gemaltraiteerd dat de huid van zijn rug er nooit van herstelde. De rest van zijn leven was hij daardoor gedwongen enkele malen per dag van onderhemd en overhemd te wisselen.
Voor zijn verzetsdaden en de ondergane martelingen had Louis niet alleen het legioen van eer gekregen, maar ook een officiële erkenning als ‘oorlogsgewonde’, hetgeen recht gaf op een gereserveerde zitplaats in het openbaar vervoer en nog zo wat kleine privileges. De kaart waarop dat stond heeft hij me meer dan eens laten zien. Het was een mooi staaltje van Franse logica, want er stond op dat hij 110 procent invalide was, hetgeen volgens mijn berekening niet waar kon zijn, want hij was allesbehalve dood. Weliswaar was hij geestelijk zowel als lichamelijk misschien een beetje merkwaardig, maar hij was bepaald niet invalide. Dat had hij meer dan eens bewezen.
In de begintijd van de televisie was er op de enige Franse zender een quiz genaamd ‘La tête et les jambes’. Over een bepaald onderwerp werden er vragen gesteld, maar de kandidaten moesten ook een sportprestatie verrichten tegen een bekende sportheld. Maury had zich voor de quiz aangemeld. Zijn feitenkennis was immens: hij was niet alleen een ouderwets opgeleid leraar aardrijkskunde en geschiedenis, maar las bovendien voor zijn plezier encyclopedieën zoals u en ik een boek lezen - wanneer hij de Larousse van a tot z uit had, begon hij aan de Grand Robert en wanneer hij die uit had aan de Franse uitgave van de Brittanica enzovoort. Het was dan ook geen wonder dat hij alle vragen wist. Het was misschien wel een wonder dat hij bovendien de verplichte sportprestatie tegen een befaamde sportheld won. Louis moest fietsen tegen Jacques Anquetil, die destijds meermaals de Tour de France had gewonnen, en kreeg daarbij wel een voorsprong bij de start, maar toch.
In die tijd dat mensen nog met het hele gezin naar de kroeg gingen om naar de enige tv in het dorp te kijken, werd Maury dus inderdaad een bekende persoonlijkheid. Zijn roem steeg zelfs zo dat hij de winnaar van de Tour in het Parc des Princes in Parijs de prijs mocht uitreiken, een belangrijke taak in het Franse openbare leven die nu