Dilemma
door Rob van Scheers
De vlucht vanuit Austin, Texas was kalm geweest, maar de overstap in Washington leek eerder op de rust in het oog van een storm. Het was 11 oktober 2001, precies een maand na de aanslagen. Nieuwszenders en kranten waarschuwden voor de mogelijkheid van nieuwe terreur. Als jubileumviering, werd erbij gezegd.
Laten we het erop houden dat de sfeer in de vertrekhal van de internationale luchthaven in Washington, met overal cnn op de monitors, niet uitbundig was. We zouden terug naar Amsterdam, met vlucht 946 van United Airlines. De maatschappij die twee toestellen bij de handelingen had verloren. Ach, nee, zeker - geen beter beveiligde luchtvaartlijn dan juist nu United Airlines, luidde al snel de consensus.
Toen viel ons oog op een medepassagier.
En ontvouwde zich een modern dilemma. Schuilt er in ieder van ons een nsb'er? Of orkestreert politiek-correct cultuurrelativisme nu juist je eigen ondergang?
Recht tegenover ons zat een man met een Arabisch voorkomen. So what? - denk je, kan die meneer er wat aan doen dat hij sprekend op Mohammed Atta lijkt? Maar waarom gutsten er zweetdruppels uit zijn voorhoofd? En wat had dat nerveuze getril te betekenen, en die ontwijkende blikken? Wat als dit nu eens een terrorist was die het even niet trok?
Laf bekende ik mijn overwegingen aan mijn buurman, de heer H. Hij was een hoger-opgeleide met een Gronings accent. ‘Wat een nonsens!’ zei hij geïrriteerd en iets te hard naar mijn smaak, wat misschien te maken had met het feit dat hij vanuit Los Angeles al twee dagen onderweg was, met onbedoelde overnachtingen in Washington. ‘Die meneer is net als u en ik gewoon door de security gegaan. Laten we alsjeblieft niet paranoïde worden, zeg!’
Het commentaar van meneer H. miste zijn uitwerking niet. Ik hervond mijn ontspannen toon en vertelde hem al eens eerder met zo'n situatie te hebben geworsteld. Bij een vlucht naar New York, najaar 1989, om precies te zijn. Een donkere zonnebril kon maar niet verhullen dat Salman Rushdie bij ons aan boord was geslopen, en boven zijn hoofd hing een wolk van 1 miljoen dollar. De prijs van de fatwa die zojuist door ayatollah Khomeiny over hem was uitgesproken. Wat te doen? Even de volgende vlucht pakken, of - als man van het geschreven woord - ferm opkomen voor het recht op vrijheid van meningsuiting, en nonchalant blijven zitten?
Mijn geestig bedoelde anekdote miste zijn uitwerking wel. ‘Verrek, nu zie ik het ook!’ begon meneer H. na een korte stilte te hakkelen. Er was iets mis, besloot hij, nadat hij enige tijd geprobeerd had onze Hoofdverdachte het Boze Oog te geven. Nu probeerde ik hem te kalmeren. Deze Arabier was toch net zonder problemen door de security gegaan? Maar het was al te laat. Meneer H. beende naar de veiligheidsbeambte bij het incheckpoortje. Daar smoesde hij wat, en op de terugweg wendde hij zich rechtstreeks tot de Hoofdverdachte. Met een achteloosheid die onmiddellijk zijn opzet verraadde, griste hij de resten van de Los Angeles Times naast diens stoel bijeen en stelde enige prangende vragen aan de Arabier:
a) | Waar kwamen we vandaan? |
b) | Waar ging de trip naartoe? |
c) | Welk paspoort hadden we in de binnenzak? |
Hij bedoelde: was er sprake van een enkele reis?
De Hoofdverdachte gaf keurig antwoord. Soelaas bood het blijkbaar niet, want bij onze gang door de slurf volgde meneer H. hem op de hielen. Letterlijk. ‘Laten we alsjeblieft niet paranoïde worden, zeg!’ fluisterde ik hem nog toe. De antwoorden van de Hoofdverdachte -
a) | Mexico-City |
b) | Madrid |
c) | Mexicaans |
- hadden de zaak er voor meneer H. echter niet beter op gemaakt. Alsof een terrorist gelijk maar kleur zou bekennen, idioot!
Pas ver na Groenland vielen we alle drie in slaap. Meneer H. en ik in de armen van ons schuldgevoel, de Mexicaan nog steeds zwetend door een ernstig geval van vliegangst.