soenlijk taalgebruik. Dat mist hij bij de Duitse monniken: ‘von denen einer, ein Augustiner allerdings, mir neulich schrieb: “Habeo tibi aliqua secreta dicere. Robustissimus in corpore sum et saepe propterea temptationibus Diaboli succumbo.” Das ist ja schwer erträglich, sowohl stilistisch wie auch im übrigen [...].’
Hier grijpt Mann het Latijn aan om verhuld een grapje over seks te maken. Elders in hetzelfde verhaal, waar de seks juist centraal staat, hanteert Mann opnieuw een vreemde taal. Ik doel op de passage waarin de held (door een tweeling) wordt verwekt onder Oud-Frans gestamel dat alleen voor de gallo-mediaevisten onder ons weinig te raden overlaat. Ook in zijn geestige roman Felix Krull gebruikt Mann een vreemde taal om een bedscène (tussen een femme savante en een liftboy) genietbaar te presenteren; de dame geeft uitdrukking aan haar enthousiasme door het citeren van rijmende Franse hexameters.
De liftboy kon er niet veel mee. Maar ik vind het een goede oplossing, waarmee het probleem van de stijlloosheid, die bij seksscènes altijd op de loer ligt, kan worden vermeden. De Duitse protagonist uit Manns Zauberberg legt uit waarom. Wanneer hij (tijdens een verkleedpartij!) zijn remmingen overwint en een Russin in het Frans zijn liefde durft te verklaren, merkt hij op: ‘Parler français, c'est parler sans parler, en quelque manière.’ Een vreemde taal spreken, is een vorm van musiceren, van welluidend (ver)zwijgen en is daarmee ‘ethisch onverschillig’. Auteurs van bedscènes kunnen er hun voordeel mee doen.
Manns grapjes als die in Felix Krull en Zauberberg zijn overigens niet gespeend van filosofische en politieke bijbedoelingen. Dat blijkt des te sterker wanneer ze worden gemaakt binnen een sombere en tragische context. Terecht achtte de schrijver het komische juist dan onmisbaar. Daarom ontbreekt de humor op maar weinig bladzijden van zijn roman over de gruwelijke ondergang in 1940 van de Duitse, al te Duitse componist Doktor Faustus. In diens geboorteplaats, het fictieve provinciestadje Kaisersaschern, vinden regelmatig lezingen over muziek plaats in het Huis van het Nut voor het Algemeen. Dat algemene nut was overigens te betwijfelen, zo zegt de verteller, want er kwam steevast niet meer dan een handjevol geïnteresseerden opdagen. Er werd dan ook gesproken over vragen als waarom Beethoven bij zijn pianosonate opus iii niet, zoals gebruikelijk, een derde en vierde deel had gecomponeerd. Ongetwijfeld een behartenswaardig onderwerp. ‘Aber man denke sich die Anzeige angeschlagen am Hause der “Gemeinnützigen Thätigkeit”, eingerückt in die Kaisersascherner “Eisenbahnzeitung”, und frage sich dann nach dem Maß von öffentlicher Neugier, die sie erregen konnte. Man wollte schlechterdings nicht wissen, warum Opus iii nur zwei Sätze habe.’
Op een andere avond werd er gesproken over ‘Beethoven en de Fuga’. De verteller herinnert zich ook dat thema nog goed, evenals de aankondiging, ‘wohl begreifend daß es sowenig wie das andere danach angetan war im SaaI der “Gemeinnützigen” ein lebensgefährliches Gedränge zu erzeugen’.
De spreker in Doktor Faustus had ongetwijfeld meer publiek getrokken wanneer hij een lezing had aangekondigd met de titel ‘Beethoven en de Humor’. Want deze oer-Duitse componist, die op het eerste gehoor zo weinig lijkt te relativeren, kon buitengewoon geestig zijn. Ik heb het niet over de ‘grappige’ teksten die Beethoven toonzette, maar over zijn muziek zelf.
Neem bijvoorbeeld een korte passage uit het eerste deel van zijn Derde Symfonie, de Eroica. Het is vreemd dat niemand die ik ken hier een muzikale grap in hoort. Helaas kan ik haar niet tappen. Dat kan alleen een orkest. Het is immers een ‘toonspeling’ die, net als veel woordspelingen, vertaling uitsluit. Maar ik kan de clou in notenschrift afdrukken en, samen met wat daaraan voorafgaat, in woorden samenvatten. In een symfonie is het eerste van de vier delen vrijwel altijd geschreven in sonatevorm. Die vorm bestaat uit drie onderdelen waarvan het derde een (gevarieerde) herhaling is van het eerste. Deze herhaling wordt dus met enige spanning verwacht en is niet te missen dankzij de verlossende terugkeer van het beginthema. In de Eroica nu, zetten de hoorns die terugkeer in ‘onzeker’ pianissimo te vroeg in (maat 394); het orkest overstemt ze haastig met een paar fortissimo-klappen om de ‘foute’ inzet als het ware te verdoezelen en het tweede onderdeel eerst nadrukkelijk corrigerend af te sluiten, alvorens tot de alom verwachte herhaling over te gaan.
zie notenvoorbeeld
Napoleon bracht Europa aan het wankelen, Beethoven deed hetzelfde met de toenmalige