Hollands Maandblad. Jaargang 2001 (638-649)(2001)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Mark Boog Namens niemand meer Dit, namens niemand meer, prijkt bij voorkeur op een verweerde steen, bedolven onder woestijnzand of kosmisch stof, de luchtledigheid van na de dampkring gretig drinkend. Heldhaftig steekt de scherf boven de gladgesleten wereld uit en bepeinst hoe toe te geven zonder lachwekkender te worden nog. Dit was geenszins de bedoeling, staat voor de buitenaardse archeologen van de toekomst in snel tot nooit ontcijferd schrift te lezen. De adem zal hen hoe dan ook benomen zijn. [pagina 31] [p. 31] Wij zijn het oneens Wij zijn het oneens, maar niet over belangrijke zaken, want die zijn er niet. Wij blijven glimlachend om elkaar heen draaien. Van de zoldering druipen de dampen terug die wij uitstootten. Wij merken dat niet. Wij blijven ons met vreemde woorden vullen. Als dit al zo lang goed gaat, gaat het dan eeuwig goed? Een leven lang? Wiens leven? Het mijne! Ik knijp er als een muis tussenuit zodra men mij het veld wijst, ik zal je teleurstellen nog. [pagina 32] [p. 32] Het is er wel, allemaal Het is er wel, allemaal, maar niet van harte. Het verontschuldigt zich: elke schilder had dit beter gedaan. Aan mij, goedzak, om de boel te redden. Het is mooi, alles! Het moet mooi zijn! Maar om mijn barstende lippen speelt de zenuwtrek die glimlach heet en vestigt zich - een teek op een hond, ziekte in de borst. Ontblader, boom, val op de miezerige hoofden, hemel, doe wat. Mij de glorie! Mij de mismoedigheid. Men ontlast zich niet werkelijk en men draagt aan de onvolkomenheid zijn eigen lichaam en geest bij. Tevergeefs, natuurlijk. Vorige Volgende